Ik ben geen jager. Hoewel ik ooit geleerd heb om met vuurwapens om te gaan, heeft jagen me nooit aangetrokken. Alleen de hazen en konijnen die, ondanks de omheining, mijn groentetuintje proberen te ruïneren, verander ik doorgaans in hazenrug of een stoofpotje. Dat doe ik overigens met gemengde gevoelens. Buiten ons terrein zijn ze wat mij betreft veilig. Voor fazanten geldt een uitzondering, die lust ik graag, maar die schiet ik niet, ook niet op ons terrein. Daardoor hebben we een ‘huisfazant’ een prachtige haan die ons terrein ook tot het zijne rekent en ons regelmatig met een bezoek vereert.
Er is hier veel wild, dat komt vooral omdat dertig procent van Frankrijk nog steeds bos is, een totale oppervlakte die vijf keer zo groot is als heel Nederland! Het wild wordt hier niet bijgevoerd, maar desondanks groeien de populaties. Zo zijn er regelmatig grote groepen wilde zwijnen in het 1000 hectare grote jachtgebied aan de overkant, die enorme ravage aanrichten bij de landbouwers en complete greens op de golfbaan hebben geruïneerd.
Ik begrijp wel dat de wildstand gereguleerd moet worden, maar daar hebben ze mij niet voor nodig. Frankrijk telt ruim 1,2 miljoen jagers. Maar desondanks was het een paar jaar geleden zo erg dat de eigenaar het hele golfterrein van ruim 20 hectare (!) rondom heeft moeten voorzien van schrikdraad om de wilde zwijnen te weren. De plaatselijke jachtvereniging heeft er in het jachtseizoen de zondagse handen vol aan.
Het jagen is tegenwoordig streng gereguleerd. Het wild wordt door inspecteurs vóór het jachtseizoen geteld/geschat en er wordt heel precies aangegeven hoeveel dieren van welk geslacht en welke leeftijd mogen worden geschoten. Vaak halen de jagers dat niet eens omdat bijvoorbeeld wilde zwijnen ze veel te slim afzijn. Eric is de plaatselijke jachtopziener. Hij is bij elke (zondagse) jacht aanwezig en ziet erop toe dat alles volgens de strenge voorschriften verloopt.
In Engeland is de vossenjacht een geliefd tijdverdrijf van de hogere klasse, in Frankrijk niet, want vossen kan je niet eten. Eric is de enige vijand van vossen die hier ruim vertegenwoordigd zijn. Een seizoen waarin Eric meer dan 20 vossen vangt is geen uitzondering. Toen er bij een Nederlandse vriendin van ons in de loop van enkele jaren 50 vossen waren doodgebeten, bestelde ze uit wraak via mij bij Eric 50 vossenstaarten. Toen ze er binnen een jaar 25 had gekregen was dat voldoende genoegdoening.
Vorig jaar zat Eric bij ons een keer op het terras aan het diner, toen we een flinke vos zo’n 100 meter verder op het land van de buurman zagen zonnebaden in de avondzon. Vanaf dat moment was hij bijna niet meer te houden. Het liefst was hij naar huis gegaan om zijn jachtgeweer te halen in plaats van de heerlijke maaltijd voort te zetten.
Enige tijd later had een vos op het land naast ons twee jongen waarmee we wel eens ook in oog stonden toen ze ons terrein kwamen verkennen. Omdat we geen kippen houden vond ik dat niet erg. Eric kwam speciaal langs om me met nadruk te vragen om ze te schieten als ik ze zag. Ik heb ze daarna zogenaamd niet meer gezien.
Twee weken geleden heeft een vos, voor het eerst in jaren, vier van zijn kippen doodgebeten. De overlevenden leggen sindsdien van de schrik geen eieren meer. Dus zitten we zonder echte scharreleieren. Eric heeft nu de totale vossenoorlog afgekondigd en hij is er druk mee. Maar tot nu toe geen vos. Vossen zijn slimmer dan menige inbreker.
Hij weet ook wel dat zijn oorlog niet te winnen is, net zoals sommige menselijke oorlogen en de strijd tegen jezelf. Maar ‘niet bestrijden’ is natuurlijk geen optie voor een zichzelf respecterende jachtopziener die kippen houdt.
Willem's Blogjes
Wim Goudriaan vanuit het verre Frankrijk
vrijdag 29 januari 2016
vrijdag 1 januari 2016
Goede voornemens
Als je dit leest is het jaar nieuw. Mooie gedachte is dat vandaag. Een nieuw jaar met nieuwe kansen en mijn beste wensen voor geluk, voorspoed en gezondheid. Mijn wensen vergroten de kans daarop weliswaar niet, maar ze zijn gemeend. Het is nu eenmaal een ritueel dat kortstondig bijdraagt tot enige hoop, al is die in de meeste gevallen ijdel.
Vroeger maakte zich altijd een lichte opwinding van me meester als ik in een nieuw schrift begon of met de agenda van het nieuwe schooljaar. Een kans om me te herstellen. Alles wordt nieuw. Weg met de krabbels, de vlekken, de popgroepen die uit mijn gratie waren geraakt, uitgescheurde bladzijden die te maken hadden met vrienden en vriendinnen die dat nu niet meer waren. Ik zou het vanaf nu heel anders gaan doen, netjes.
Zo begon het, maar die vreugde was altijd van korte duur. Tot mijn teleurstelling bleef de gedroomde maagdelijkheid en netheid niet lang intact. Binnen enkele weken vertoonde mijn agenda weer dezelfde kenmerken als van het jaar daarvoor. Mijn agenda was dan wel nieuw, maar ik niet. Dus bleef uiteindelijk alles in mijn leven zo ongeveer bij het oude. Waar ik niet bij hoorde, hoorde ik nog steeds niet bij, degenen die ik niet mocht bleek ik nog steeds niet te mogen en degenen die mij niet mochten evenzo.
Vandaag hebben we een nieuwe kalender en een nieuwe agenda. Dat is hèt moment om te starten met goede voornemens. De andere 364 dagen zijn daar blijkbaar niet zo geschikt voor. Het mooie daarvan is ook dat je alle goede voornemens hebt kunnen uitstellen tot vandaag. Maar nu moet het gaan gebeuren! Dit is ideale moment om je leven te veranderen: afvallen, meer aan je conditie doen, niet meer snoepen, weinig drinken, meer tijd en aandacht besteden aan anderen, stoppen met roken en nog zo wat.
Ik weet zeker dat ik ook ergens goede voornemens heb, ik weet alleen nog niet welke. Dus ik heb het druk vandaag met te bedenken of ik iets zal kiezen en wat dan. Met roken ben ik al bijna 30 jaar geleden gestopt, dus dat hoeft gelukkig niet meer. Het is één van de twee goede voornemens die ooit zijn gelukt. Het andere was: niet stoppen met drinken. Ook gelukt. Met de overige goede voornemens is het net zo afgelopen als met mijn schoolagenda, na enkele weken was bijna alles weer bij het oude. Het jaar was dan wel nieuw, maar ik niet.
Toch ga ik nog iets bedenken, iets makkelijks, dat wel, want als het moeilijk is is het niet leuk. Dan is de kans ook groot dat het niet lukt en in dat geval had ik er beter niet aan kunnen beginnen. Ik zeg niet wat, want dan kan iemand er naar vragen. En als niemand het weet en het is weer niet gelukt hoef ik me alleen maar voor mezelf te schamen.
Mocht iemand er toch over beginnen, dan weet ik haarfijn uit te leggen hoe het zit. Goede voornemens moet je in hun waarde laten. Je moet ze vooral niet uitvoeren dat is lastig, niet leuk en de kans dat het je niet lukt is groot en dat is dan weer slecht voor je zelfbeeld. Een voornemen, het woord zegt het al, het moet blijven wat het is: een voornemen. Dan heb je er elk jaar opnieuw plezier van.
Vroeger maakte zich altijd een lichte opwinding van me meester als ik in een nieuw schrift begon of met de agenda van het nieuwe schooljaar. Een kans om me te herstellen. Alles wordt nieuw. Weg met de krabbels, de vlekken, de popgroepen die uit mijn gratie waren geraakt, uitgescheurde bladzijden die te maken hadden met vrienden en vriendinnen die dat nu niet meer waren. Ik zou het vanaf nu heel anders gaan doen, netjes.
Zo begon het, maar die vreugde was altijd van korte duur. Tot mijn teleurstelling bleef de gedroomde maagdelijkheid en netheid niet lang intact. Binnen enkele weken vertoonde mijn agenda weer dezelfde kenmerken als van het jaar daarvoor. Mijn agenda was dan wel nieuw, maar ik niet. Dus bleef uiteindelijk alles in mijn leven zo ongeveer bij het oude. Waar ik niet bij hoorde, hoorde ik nog steeds niet bij, degenen die ik niet mocht bleek ik nog steeds niet te mogen en degenen die mij niet mochten evenzo.
Vandaag hebben we een nieuwe kalender en een nieuwe agenda. Dat is hèt moment om te starten met goede voornemens. De andere 364 dagen zijn daar blijkbaar niet zo geschikt voor. Het mooie daarvan is ook dat je alle goede voornemens hebt kunnen uitstellen tot vandaag. Maar nu moet het gaan gebeuren! Dit is ideale moment om je leven te veranderen: afvallen, meer aan je conditie doen, niet meer snoepen, weinig drinken, meer tijd en aandacht besteden aan anderen, stoppen met roken en nog zo wat.
Ik weet zeker dat ik ook ergens goede voornemens heb, ik weet alleen nog niet welke. Dus ik heb het druk vandaag met te bedenken of ik iets zal kiezen en wat dan. Met roken ben ik al bijna 30 jaar geleden gestopt, dus dat hoeft gelukkig niet meer. Het is één van de twee goede voornemens die ooit zijn gelukt. Het andere was: niet stoppen met drinken. Ook gelukt. Met de overige goede voornemens is het net zo afgelopen als met mijn schoolagenda, na enkele weken was bijna alles weer bij het oude. Het jaar was dan wel nieuw, maar ik niet.
Toch ga ik nog iets bedenken, iets makkelijks, dat wel, want als het moeilijk is is het niet leuk. Dan is de kans ook groot dat het niet lukt en in dat geval had ik er beter niet aan kunnen beginnen. Ik zeg niet wat, want dan kan iemand er naar vragen. En als niemand het weet en het is weer niet gelukt hoef ik me alleen maar voor mezelf te schamen.
Mocht iemand er toch over beginnen, dan weet ik haarfijn uit te leggen hoe het zit. Goede voornemens moet je in hun waarde laten. Je moet ze vooral niet uitvoeren dat is lastig, niet leuk en de kans dat het je niet lukt is groot en dat is dan weer slecht voor je zelfbeeld. Een voornemen, het woord zegt het al, het moet blijven wat het is: een voornemen. Dan heb je er elk jaar opnieuw plezier van.
donderdag 31 december 2015
Kerstzegels
Het regionale postgebouw is groot, van donkerrode baksteen en somber. De straten er omheen zijn zo smal dat je op een speciale plaats moet gaan staan om te zien hoe groot het is en de lelijkheid in volle omvang tot je te laten doordringen. In de hoek van het gebouw is het postkantoor gevestigd. Om binnen te komen moet je vijf klant-onvriendelijke treden op en de zware, donkerrood geverfde metalen deur met kracht openduwen. Dan sta je in de zaal en tegelijk aan het einde van de in zigzagvorm opgestelde rij wachtenden.
Het doel is de open balie aan het einde van de ruimte, want daarachter bevinden zich drie medewerkers van ‘la Poste’, dat wil zeggen als er geen pauze of zieke is. Eén plaats is van de Postbank, dus blijven er twee over voor ‘alle handelingen’. Het meest verbazende voor mij is dat er geen plexiglas is. Hoewel er allerlei geldhandelingen worden verricht, is het postkantoor blijkbaar zo slecht toegankelijk dat beroven onbegonnen werk is.
De handelingen voltrekken zich met Frans ambtelijk geduld. Het aantal wachtenden heeft geen invloed op de bezetting van de twee balieplaatsen of op het tempo waarmee ‘le public’ wordt geholpen. Postbeambten werken van 08:00 -18:00 en daarmee basta (uiteraard exclusief de onaantastbare Franse middagpauze van 12:00-14:00).
Achter de medewerkers zijn twee openingen ter grootte van een deur, waar de baliemedewerker af en toe om meestal onduidelijke redenen verdwijnen, ongeacht de lengte van de rij. Om te plassen denk ik dan, of om te roken, of gewoon omdat ze even genoeg hebben van de zeikerds voor het loket.
Tijdens het wachten vang je ongewild op wat andere wachtenden uitwisselen over het weer, ziekten van zichzelf, van kennissen of andere ellende, maar het meest interessant is vaak de conversatie tussen de beambte en de klant. De afstand van ruim twee meter tussen de voorkant van de rij tot de balie levert nauwelijks een bijdrage tot de privacy. Menige schouwburg zou jaloers zou zijn op zo’n akoestiek.
Een oudere mevrouw voor me legt een stapeltje kerstkaarten op de balie. De slordig geklede vrouwelijke baliemedewerker met een bril met een te dik en te rood montuur telt de enveloppen, zegt dat het er 22 zijn en vraagt:
" Wilt u kerstzegels, postzegels of frankeeretiketten”.
" Ik weet het niet, wat is het verschil".
" Frankeeretiketten zijn zelfklevend, postzegels niet, die moet u er zelf opplakken, de etiketten trouwens ook”.
" Postzegels zijn leuker, denk ik” zegt ze.
" Wilt u kerstzegels of gewone zegels”.
" Mag ik ze eens zien?".
De Kerstzegels worden opgezocht in het postzegelboek, en getoond. De mevrouw bekijkt ze uitgebreid alsof er geen 20 wachtenden achter haar staan. De beambte wacht even geduldig.
"Ze zijn wel klein hè? Doet u dan toch maar gewone zegels".
De beambte pakt een velletje met de gevraagde zegels, telt de kolommen en de rijen en roept door de zaal naar haar collega ”Hoeveel is acht maal drie?”
Dat voorspelt weinig goeds. Hoofdrekenen is hier blijkbaar geen arbeidsvoorwaarde.
Als ik even later aan de beurt ben sta ik oog in oog met haar.
“Dertig Kerstzegels alstublieft“
Ze hoort aan mijn accent dat ik geen Fransman ben. Niet moeilijk trouwens.
“Is het voor Frankrijk of voor het buitenland.”
“Voor het buitenland.““Binnen of buiten Europa?”
“Binnen Europa.“
“Dat kan niet met Kerstzegels, zegt ze beslist, post naar het buitenland is duurder.“
“Dat weet ik, maar ik kan toch bijfrankeren?“
“Post naar het buitenland is 70 cent, post binnen Frankrijk is 65 cent, dus u kunt geen Kerstzegels gebruiken.“
“Bestaan er dan geen postzegels van vijf cent?“
“Uhhh ……, even kijken: ja, die bestaan.“ Ze laat een aangebroken velletje zien
“Hoeveel wilt u er.“
“Geeft u mij dat velletje maar“
Ze begint te tellen. Ze telt de hoogte en de breedte van de drie kolommen, vermenigvuldigt die en telt er bij, wat daar nog bovenuit steekt.
“28 zegt ze.“
“27" zeg ik van een afstand.
Ze kijkt me verbaasd aan en begint opnieuw te tellen.
"28" zegt ze.
"27" herhaal ik.
Haar blik is nu niet meer neutraal. Ze telt opnieuw, nu zegel voor zegel.
“27” zegt ze. Ik knik.
“Anders nog iets?”
“Hoeveel moet er op een brief binnen Europa tot 100 gram", vraag ik.
“70 cent zegt ze.“
“Nee, op een brief tot h o n d e r d gram ……“
”Ze zucht en herhaalt de vraag luid over de balie heen aan haar collega.
Die roept terug “1.60"
“1.60“herhaalt ze.
“Geeft u er maar twintig.“
Ze begint in het postzegelboek te bladeren.
“Er bestaan geen zegels van 1.60“ zegt ze even later.
“Wel van 80 cent?“ probeer ik.
“Nee, wel van 90 cent. Dan kunt u er daar twee van nemen.”
“Maar van 70 cent bestaan toch ook?”
“Ja, van 70 bestaan, maar twee van 70 is niet voldoende” zegt ze, zuchtend over zoveel domheid.
“Maar een van negentig en een van 70 is toch 1.60?“
Ze kijkt geïrriteerd, er valt een stilte.
“Hoeveel wilde u er” vraagt ze uiteindelijk bits.
Bij het afrekenen kijkt ze me zo vernietigend aan dat ik besluit om de bon maar niet ter plekke te controleren. Het is bijna Kerst, “Vrede op aarde” houd ik mezelf voor. Ik betaal en glimlach zwakjes terug.
Het doel is de open balie aan het einde van de ruimte, want daarachter bevinden zich drie medewerkers van ‘la Poste’, dat wil zeggen als er geen pauze of zieke is. Eén plaats is van de Postbank, dus blijven er twee over voor ‘alle handelingen’. Het meest verbazende voor mij is dat er geen plexiglas is. Hoewel er allerlei geldhandelingen worden verricht, is het postkantoor blijkbaar zo slecht toegankelijk dat beroven onbegonnen werk is.
De handelingen voltrekken zich met Frans ambtelijk geduld. Het aantal wachtenden heeft geen invloed op de bezetting van de twee balieplaatsen of op het tempo waarmee ‘le public’ wordt geholpen. Postbeambten werken van 08:00 -18:00 en daarmee basta (uiteraard exclusief de onaantastbare Franse middagpauze van 12:00-14:00).
Achter de medewerkers zijn twee openingen ter grootte van een deur, waar de baliemedewerker af en toe om meestal onduidelijke redenen verdwijnen, ongeacht de lengte van de rij. Om te plassen denk ik dan, of om te roken, of gewoon omdat ze even genoeg hebben van de zeikerds voor het loket.
Tijdens het wachten vang je ongewild op wat andere wachtenden uitwisselen over het weer, ziekten van zichzelf, van kennissen of andere ellende, maar het meest interessant is vaak de conversatie tussen de beambte en de klant. De afstand van ruim twee meter tussen de voorkant van de rij tot de balie levert nauwelijks een bijdrage tot de privacy. Menige schouwburg zou jaloers zou zijn op zo’n akoestiek.
Een oudere mevrouw voor me legt een stapeltje kerstkaarten op de balie. De slordig geklede vrouwelijke baliemedewerker met een bril met een te dik en te rood montuur telt de enveloppen, zegt dat het er 22 zijn en vraagt:
" Wilt u kerstzegels, postzegels of frankeeretiketten”.
" Ik weet het niet, wat is het verschil".
" Frankeeretiketten zijn zelfklevend, postzegels niet, die moet u er zelf opplakken, de etiketten trouwens ook”.
" Postzegels zijn leuker, denk ik” zegt ze.
" Wilt u kerstzegels of gewone zegels”.
" Mag ik ze eens zien?".
De Kerstzegels worden opgezocht in het postzegelboek, en getoond. De mevrouw bekijkt ze uitgebreid alsof er geen 20 wachtenden achter haar staan. De beambte wacht even geduldig.
"Ze zijn wel klein hè? Doet u dan toch maar gewone zegels".
De beambte pakt een velletje met de gevraagde zegels, telt de kolommen en de rijen en roept door de zaal naar haar collega ”Hoeveel is acht maal drie?”
Dat voorspelt weinig goeds. Hoofdrekenen is hier blijkbaar geen arbeidsvoorwaarde.
Als ik even later aan de beurt ben sta ik oog in oog met haar.
“Dertig Kerstzegels alstublieft“
Ze hoort aan mijn accent dat ik geen Fransman ben. Niet moeilijk trouwens.
“Is het voor Frankrijk of voor het buitenland.”
“Voor het buitenland.““Binnen of buiten Europa?”
“Binnen Europa.“
“Dat kan niet met Kerstzegels, zegt ze beslist, post naar het buitenland is duurder.“
“Dat weet ik, maar ik kan toch bijfrankeren?“
“Post naar het buitenland is 70 cent, post binnen Frankrijk is 65 cent, dus u kunt geen Kerstzegels gebruiken.“
“Bestaan er dan geen postzegels van vijf cent?“
“Uhhh ……, even kijken: ja, die bestaan.“ Ze laat een aangebroken velletje zien
“Hoeveel wilt u er.“
“Geeft u mij dat velletje maar“
Ze begint te tellen. Ze telt de hoogte en de breedte van de drie kolommen, vermenigvuldigt die en telt er bij, wat daar nog bovenuit steekt.
“28 zegt ze.“
“27" zeg ik van een afstand.
Ze kijkt me verbaasd aan en begint opnieuw te tellen.
"28" zegt ze.
"27" herhaal ik.
Haar blik is nu niet meer neutraal. Ze telt opnieuw, nu zegel voor zegel.
“27” zegt ze. Ik knik.
“Anders nog iets?”
“Hoeveel moet er op een brief binnen Europa tot 100 gram", vraag ik.
“70 cent zegt ze.“
“Nee, op een brief tot h o n d e r d gram ……“
”Ze zucht en herhaalt de vraag luid over de balie heen aan haar collega.
Die roept terug “1.60"
“1.60“herhaalt ze.
“Geeft u er maar twintig.“
Ze begint in het postzegelboek te bladeren.
“Er bestaan geen zegels van 1.60“ zegt ze even later.
“Wel van 80 cent?“ probeer ik.
“Nee, wel van 90 cent. Dan kunt u er daar twee van nemen.”
“Maar van 70 cent bestaan toch ook?”
“Ja, van 70 bestaan, maar twee van 70 is niet voldoende” zegt ze, zuchtend over zoveel domheid.
“Maar een van negentig en een van 70 is toch 1.60?“
Ze kijkt geïrriteerd, er valt een stilte.
“Hoeveel wilde u er” vraagt ze uiteindelijk bits.
Bij het afrekenen kijkt ze me zo vernietigend aan dat ik besluit om de bon maar niet ter plekke te controleren. Het is bijna Kerst, “Vrede op aarde” houd ik mezelf voor. Ik betaal en glimlach zwakjes terug.
zondag 15 november 2015
en we noemen hem Wim ....
In 1942, mijn geboortejaar, stond de voornaam Wim (niet Willem) nog op de vijfde plaats van meest gekozen jongensnamen en is hij nu volgens het boekje van Wim Daniels ‘in geen velden of wegen’ meer te bekennen op de lijst van meest gekozen namen.
Van die ontwikkeling heb ik geen last, wat meer exclusief is zelden verkeerd. In mijn geval is het trouwens onzuiver want Wim (Willem voor mijn vrienden) is slechts mijn roepnaam. Ik heet voluit Wilhelmus, en dan ook nog eens Bernard Frans. Drie voornamen dus. Mijn ouders hebben nooit kunnen voorzien wat een complicaties het geeft in Frankrijk als je meer dan één voornaam hebt en bovendien een roepnaam die afwijkt van je doopnaam. De Franse bureaucratie slaat ervan op tilt.
Als je Wim heet, is het boekje amusant en informatief, al is er her en der ook minder zinvolle bladvulling. Wat ik nogal mis bij de toelichting over de achtergronden van de naam Wilhelmus is dat deze naam in de Tweede Wereldoorlog vooral werd gegeven als symbool voor verzet tegen de Duitse overheersing. Nu heb ik niets tegen ons volkslied - al ben ik nooit zo weg geweest van dat “ben ik van Duitsche bloedt” - maar om je kind nou naar een volkslied te vernoemen? Het mag dan een symbolische uiting van verzet zijn, maar of dat meer effect heeft dan een ‘kijk mij eens’ van de ouders valt te betwijfelen.
Kindvriendelijk en praktisch is het voor dat kind in ieder geval niet kan ik u melden. Om er nog een schepje bovenop te doen werd er Bernard aan toegevoegd. De namen van leden van het koningshuis waren toen al verboden, dat is de reden dat ‘h’ in Bernard tot mijn genoegen moest worden weggelaten. Zo is het gekomen dat ik ook vernoemd ben naar een min of meer Koninklijke schelm, al moest hij dat toen nog worden.
En oh ja, dan is was ook nog familie. Die moest ook worden vernoemd. Gelukkig is het bij ‘Frans’ - één van de familievoornamen - gebleven, de andere familie moest dan maar later worden vernoemd en zo is het ook gegaan.
Toen de naam nog wèl populair was, gebeurde het op school, in militaire dienst en in mijn werk nogal eens dat er een naamgenoot was. Om verwarring te voorkomen werd ik dan Bill genoemd. Zo komt het dat er verschillende mensen zijn waar ik jaren me ben opgetrokken en die mij alleen kennen als Bill. Ik luister overal naar.
Voor de Fransen is 'Wilhelmus' totaal onbekend, ze breken er hun tong over en maken er moes van. Toen ik hier kwam wonen heb ik gevraagd hoe men mij het liefste zou noemen de keuze was ruim Wim, Willem, William, Guillaume of Bill. Het is Bill geworden, meestal zelfs monsieur Bill , “plus sympa” vond men hier. Bijkomende voordeel: ik hoef vaak alleen mijn voornaam maar te noemen want er in is de wijde omgeving niemand met die voornaam. Bill herkennen ze als voornaam, al spreken ze die natuurlijk naar goed Frans gebruik uit als “Biel”.
Wat tegen mijn reeks voornamen opweegt is, dat het illustreert dat mijn ouders in de oorlog onmiskenbaar aan de goede kant zaten. Om die reden draag ik de naam Wilhelmus - hoe lastig ook - toch met enige plaatsvervangende trots. Zonder de vaderlandsliefde en moed van mijn ouders had ik nu misschien Adolf geheten!
Van die ontwikkeling heb ik geen last, wat meer exclusief is zelden verkeerd. In mijn geval is het trouwens onzuiver want Wim (Willem voor mijn vrienden) is slechts mijn roepnaam. Ik heet voluit Wilhelmus, en dan ook nog eens Bernard Frans. Drie voornamen dus. Mijn ouders hebben nooit kunnen voorzien wat een complicaties het geeft in Frankrijk als je meer dan één voornaam hebt en bovendien een roepnaam die afwijkt van je doopnaam. De Franse bureaucratie slaat ervan op tilt.
Als je Wim heet, is het boekje amusant en informatief, al is er her en der ook minder zinvolle bladvulling. Wat ik nogal mis bij de toelichting over de achtergronden van de naam Wilhelmus is dat deze naam in de Tweede Wereldoorlog vooral werd gegeven als symbool voor verzet tegen de Duitse overheersing. Nu heb ik niets tegen ons volkslied - al ben ik nooit zo weg geweest van dat “ben ik van Duitsche bloedt” - maar om je kind nou naar een volkslied te vernoemen? Het mag dan een symbolische uiting van verzet zijn, maar of dat meer effect heeft dan een ‘kijk mij eens’ van de ouders valt te betwijfelen.
Kindvriendelijk en praktisch is het voor dat kind in ieder geval niet kan ik u melden. Om er nog een schepje bovenop te doen werd er Bernard aan toegevoegd. De namen van leden van het koningshuis waren toen al verboden, dat is de reden dat ‘h’ in Bernard tot mijn genoegen moest worden weggelaten. Zo is het gekomen dat ik ook vernoemd ben naar een min of meer Koninklijke schelm, al moest hij dat toen nog worden.
En oh ja, dan is was ook nog familie. Die moest ook worden vernoemd. Gelukkig is het bij ‘Frans’ - één van de familievoornamen - gebleven, de andere familie moest dan maar later worden vernoemd en zo is het ook gegaan.
Toen de naam nog wèl populair was, gebeurde het op school, in militaire dienst en in mijn werk nogal eens dat er een naamgenoot was. Om verwarring te voorkomen werd ik dan Bill genoemd. Zo komt het dat er verschillende mensen zijn waar ik jaren me ben opgetrokken en die mij alleen kennen als Bill. Ik luister overal naar.
Voor de Fransen is 'Wilhelmus' totaal onbekend, ze breken er hun tong over en maken er moes van. Toen ik hier kwam wonen heb ik gevraagd hoe men mij het liefste zou noemen de keuze was ruim Wim, Willem, William, Guillaume of Bill. Het is Bill geworden, meestal zelfs monsieur Bill , “plus sympa” vond men hier. Bijkomende voordeel: ik hoef vaak alleen mijn voornaam maar te noemen want er in is de wijde omgeving niemand met die voornaam. Bill herkennen ze als voornaam, al spreken ze die natuurlijk naar goed Frans gebruik uit als “Biel”.
Wat tegen mijn reeks voornamen opweegt is, dat het illustreert dat mijn ouders in de oorlog onmiskenbaar aan de goede kant zaten. Om die reden draag ik de naam Wilhelmus - hoe lastig ook - toch met enige plaatsvervangende trots. Zonder de vaderlandsliefde en moed van mijn ouders had ik nu misschien Adolf geheten!
vrijdag 6 november 2015
Tarte Tatin
Op een mooie herfstmorgen was ik al flink aan de slag geweest in de tuin, met goede voornemens voor de middag, maar het was 12:00 geweest en dan is het naar goed Frans gebruik langdurig pauze. Tijdens de lunch bracht ik het onderwerp Tarte Tatin ter sprake, de beroemde Franse ondersteboven appeltaart. Dat had ik niet op dat moment moeten doen.
Tarte Tatin bestaat voornamelijk uit appels. Het leek me een aangename manier om de voorraad te laten slinken, al had ik er geen idee van hoe je zo'n taart maakt. Ik had wel eens gelezen dat het niet zo gemakkelijk was om ‘m goed te maken, maar met een echtgenote die gespecialiseerd is in desserts, leek me dát geen probleem. Voor het voorstel kreeg ik geen punten, Maatje was niet weg van Tarte Tatin, iets dat ik niet wist. Dat verklaarde waarom ze het nog nooit had gemaakt. “Een kleffe hap” vond ze en ze vertelde dat Herman den Blijker het een lauwwarme koeienvlaai vindt. Iets dat ik ook niet wist.
Het aardige van een Tarte Tatin bleek dat je er een kunt maken voor 6 personen met maar 50 gram suiker en 35 gram boter, een echte regime-taart. Na anderhalf uur waren we het eens over een recept. Dat leek op zich nogal eenvoudig vond ik, maar dat had ik beter niet kunnen zeggen.
De appelsoort is misschien wel het belangrijkste. Daarover verschilden de internetopinies hemelsbreed. Van Goudreinette tot Granny Smith en alles daar tussenin, een kwestie van smaak blijkbaar. Belangrijkste was dat het geen moes werd en geen zure appel, zodat we met weinig suiker konden volstaan. Jonagold lijkt favoriet op internet, maar die hebben we niet in onze tuin. Onze keus viel op Melrose, die blijft ook stevig en is niet zuur. Heel toevallig kwam dat het ook beste uit, want we hebben er nog vier kisten van :).
Daarna brak de fase aan van het zoeken naar de juiste pan. Pannen meer dan genoeg, maar natuurlijk geen pan die de juiste maat heeft, ongeveer 6 cm hoog is en zowel op het vuur als in de oven kan. Zo’n speciale gietijzeren pan bestaat wel, maar kost € 79. Dan ben je verplicht heel veel Tatins te bakken. Bovendien is die pan voor 6 personen en wij zijn maar met z’n tweeën. Google bood geen oplossing. We moesten dus zelf iets bedenken. Toen we dat hadden bedacht en aan het meten sloegen, bleek dat we ook daar ook daar geen geschikte pan of taartvorm voor te hebben. Dan toch maar in de minst-ongeschikte-koekenpan-met-afneembaar-handvat-voor-zowel-op-het-vuur-als-in-de-oven, al was de taart dan voor 6 personen. Intussen waren we weer een half uur verder.
Toen alles rond was leek bleek dat ik zelf de Tatin moest maken als ik die wilde, omdat het haar favoriet niet was. "Het was toch een eenvoudig recept, zei je net". Touché. Heel Holland bakt, dus ik dan ook maar een keer, onder voorwaarde dat Maatje met haar kook- en bakervaring als “Wakend Oog” zou optreden. Aldus besloten, al twijfel ik er nog steeds aan of ze toen verwachtte dat ik het een keer echt zou doen. Intussen was de middag ver gevorderd, van het tuinwerk kwam weinig meer terecht.
Een paar dagen later kondigde ik in de late namiddag aan dat het zover was. Natuurlijk dekte ik me in door te zeggen dat het een experiment was en dat geen enkel gerecht de eerste keer perfect is. Maatje bood aan de appels te schillen en ik begon aan de karamel. En jawel, in het begin ging het niet goed. De koekenpan bleek te Tefallerig voor de karamel, iets dat zij ook niet wist. Bij de 2e poging in een andere pan ging het goed. De verder voorbereidingen liepen boven mijn verwachting en na 25 minuten kwam de Tatin glanzend uit de oven.
Bij de smaaktest ging Maatje 'om'. Tarte Tatin zo uit de oven (wel even 10 minuten laten afkoelen), dat is andere koek dan een in de magnetron opgewarmde appelmoeshap. Het experiment was geslaagd, ik kreeg zelfs lof van een zeer ervaren chef. Dat doet een mens deugd natuurlijk, maar ik weet ook wat de consequentie was. Het was code voor: “Jij maakt voortaan Tarte Tatin”.
Ook al is de smaak van iets uitstekend, het kan meestal nog beter. Over de smaak van een gerecht kunnen wij uitgebreid discussiëren, dat doen we ons hele leven al. Zo ook nu. Proeven en discussie leidden deze keer tot nog een stukje ervan met wat kaneel (die er ìn had gemoeten) en daarna nog een stukje met een paar druppels oude Calvados. Ook niet te versmaden. Na verdere discussie over toevoegen van een beetje citroen (om nog eens te goed proeven weer een stukje) werden we het eens over het verminderen van de suiker in het recept.
Om de beet goed te beoordelen namen we tenslotte nog een stukje. We concludeerden dat het beter zou zijn om de appels wat korter te karamelliseren en de baktijd met 5 minuten te bekorten. JA, en toen was er nog maar één stukje over. Ik heb me opgeofferd, Tarte Tatin blijft niet goed. De laatste conclusie was dat het een fout moest zijn dat dit een recept was voor 6 personen.
zaterdag 31 oktober 2015
Het journaal
De laatste jaren kijk ik steeds minder naar het 8 uur journaal van de NOS. Die ontwikkeling vroeg wel om enig zelfonderzoek. Daarbij kwam ik tot de conclusie dat ik geen verband kon leggen met het vertrek van Sacha de Boer als nieuwslezeres of het staan van de presentator. Ik kijk geen nieuws voor de nieuwslezer of -lezeres, al zou ik liegen als ik zei dat ik de aanblik van Annechien Steenhuizen onprettig vind. Ik moet toegeven dat haar staan en lopen toegevoegde waarde heeft, al heeft die geen betrekking op het nieuws.
Nee, aan Annechien ligt het niet. Het ligt aan het feit dat voor mij het journaal in de eerste en ook in de tweede plaats langdradig is en in derde plaats kinderlijk. Er komen allerlei onderwerpen langs die zich niet tot de essentie beperken en/of waarvan beeld geen toegevoegde waarde heeft. De laatste lenen zich meer voor de radio. Op de radio duurt het journaal tussen de vijf en tien minuten, maar op de TV moeten er elke dag twintig minuten worden gevuld, ook al is er die dag te weinig gebeurd waarmee je zinvol kunt vullen. Vullen moet, nieuws of niet. Het is nog nooit gebeurd dat er om acht uur wordt gezegd, “Dames en heren wegens gebrek aan nieuws is er vandaag geen Journaal.”
Het vullen gaat zo:
1. Herhalen
Nieuws vooraf laten gaan door een samenvatting erover van de dagen of weken ervoor, voor het geval iemand een paar weken van de wereld af is geweest.
2. Verslaggevers ter plaatse
Je zet een verslaggever voor het afgebrande pand (die ook niet weet hoe de brand is ontstaan), voor het hoofdgebouw van een grote bank waar iets mis mee is (en waar je niets van kunt zien) of op het dak van een hotel in Arabistan om te bevestigen dat er inderdaad bommen vallen en nog steeds wordt gevochten.
Als dat nog niet voldoende is:
3. Nieuws van weinig belang toevoegen
Natuurlijk is het belangrijk voor het dorp dat er steeds branden zijn en dat de pyromaan nog niet is gepakt, maar of dat ook van belang is voor de andere 1,8 miljoen mensen die zitten te kijken?
4. De gewone man of vrouw in beeld brengen
Je gaat ergens in NL de straat op met een camera en microfoon om mensen in een winkel, winkelcentrum of op de markt te vragen wat ze vinden van een regeringsvoornemen, een politie-uitglijder, een gouden handdruk of van het-maakt-niet-uit-welk-onderwerp. Daarmee is gemakkelijk (en goedkoop) een hele avond te vullen.
Wat ik met die bespaarde minuten doe? Selectief kranten lezen op internet, achtergrondartikelen van Blendle selecteren, als het me uitkomt de app van de NOS bekijken (lekker vers en wel kort, het kan dus wel). Nog korter kan ook nog, al wringt dat technologisch dat ’t kraakt: de app van Teletekst op je smartphone of iPad. Net als bij de krant kan ik me zo beperken tot onderwerpen die me interesseren in minimale tijd. Zo blijf ik bij, zonder me te ergeren. Dat ik Annechien dan minder zie presenteren is wel jammer, maar dat neem ik voor lief. Je kunt niet alles hebben.
vrijdag 23 oktober 2015
Aangenomen
Nee, ik bedoel natuurlijk niet dat ik ergens ben aangenomen, ik ben te oud en ik zou niet weten waar ik de tijd vandaan moest halen. Ik bedoel ook niet dat ik vandaag de wekelijkse doos met kakelverse eieren van de buurvrouw heb aangenomen, wat overigens wel zo is. Dit stukje gaat over aannemen in de zin van “ik neem aan dat het zo is.” (Arme nieuwe Nederlanders die onze taal moeten leren: alleen al het woord aannemen kan drie verschillende betekenissen hebben.)
We nemen van alles aan zonder dat we het ons bewust zijn. We moeten wel. Met aannemen bedoelen ik “iets veronderstellen, ergens van uitgaan”. Soms op goede gronden, zoals bijvoorbeeld de veronderstelling dat bij een groen stoplicht het stoplicht van het kruisend verkeer op rood staat. Soms op minder goede gronden zoals het ‘ervan uitgaan’ dat E-mails altijd worden gelezen en begrepen zoals ze zijn bedoeld, of dat ‘het gezag’ (dokter, kerk, politiek etc.) het bij het rechte eind heeft.
Zelfs wetenschappelijke publicaties laten nogal eens ruimte voor twijfel. Van veel onderzoeken bestaat een ander - even wetenschappelijk - onderzoek dat tot een tegengestelde conclusie komt.
Zo is op het gebied van voeding, gezondheid en psychologie om maar eens wat te noemen, heel wat gepubliceerd en beweerd dat vroeg of laat is achterhaald.
Het ligt voor de hand dat we aannemen dat het nieuws dat ons wordt voorgeschoteld juist is. “Het staat in de krant” of ”Het was in het nieuws”. Het lastige is, dat dat vaak klopt, maar soms niet, al blijkt dat pas achteraf. In (semi) dictatoriaal geregeerde landen gaat het niet om de juistheid van het nieuws, maar om het effect ervan. Onwaarheden en halve waarheden, misinformatie, dienen een doel. Zonder de NOS of de Nederlandse overheid ergens van te betichten: in het Westen wordt ook regelmatig misinformatie verspreid. Voorbeelden te over. Misinformatie op gigantische schaal, waren de argumenten die destijds werden aangedragen voor de Irak-oorlog. Men ‘nam aan’ dat die juist waren.
Hoe nodig het is om feiten te controleren op juistheid blijkt o.a. uit het feit dat het Duitse tijdschrift 'Der Spiegel' tachtig 'fact checkers' in dienst heeft om beweringen en veronderstellingen op juistheid controleren. Ook Nederlandse kranten hebben fact checkers in dienst. De NPO had in 2014 een serie wetenschappelijke programma's 'Factchecking'. Op Discovery Channel is er vanaf 2003 het programma Myth Busters (dat overigens gaat stoppen) waarin mythen en broodjeaap verhalen proefondervindelijk worden getest op waarheidsgehalte.
Omgekeerd leidt geen nieuws ook al tot veronderstellingen. ”Ik heb er niets over gehoord”, betekent vaak dat men aanneemt dat het niet zo is, “want als het wel zo zou zijn was het vast wel bekend gemaakt” is de stilzwijgende veronderstelling. Een veronderstelling die niet altijd klopt. Autoriteiten, ook de onze, hebben er soms belang bij dat iets niet, niet in detail of pas later in het nieuws komt. Gelukkig hebben we nog wat gravende journalisten over, al worden ze vrij matig betaald.
En dan is er het veel gebruikte “Ik dacht“. Dat betekent meestal “ik heb (maar) aangenomen dat”. “Ik dacht ...” wordt dan gebruikt als excuus als er iets fout is gegaan. Het betekent niets anders dan dat de betrokkene heeft nagelaten iets te controleren of af te stemmen. Wie kent geen reacties als “Ik dacht dat jij dat zou inpakken!”, of “Ik dacht, dat hij dat zou doen”?
Ik werkte eens in een organisatie waar nogal veel fout ging. De betrokkenen moesten dan uitleggen waardoor dat was gekomen. Hun verklaring begon vrijwel zonder uitzondering met ‘Ik dacht dat …’ of met ‘Hij zei …”, bedoeld om niet of minder schuldig te lijken. Toen de termen ‘Ik dacht …’ en ‘Hij zei …’ taboe werden verklaard, daalde het aantal fouten met sprongen.
Zonder iets - veel zelfs - aan te nemen kan je niet leven, maar de vraag “Is dat wel zo?”, is één van de beste vragen die je jezelf of een ander kunt stellen. Peuters kunnen tot vervelens toe de 'waarom vraag" blijven stellen. Elk antwoord dat ze krijgen wordt beantwoord met 'Waarom?". Zo extreem hoeft het natuurlijk niet, maar het is goed om je regelmatig bewust te zijn van een veronderstelling en je af te vragen waar die op is gebaseerd. Dat is geen 'eigen wijsheid', je neemt alleen iets niet zonder meer aan. “Twijfel is het begin van wijsheid” (Descartes).
We nemen van alles aan zonder dat we het ons bewust zijn. We moeten wel. Met aannemen bedoelen ik “iets veronderstellen, ergens van uitgaan”. Soms op goede gronden, zoals bijvoorbeeld de veronderstelling dat bij een groen stoplicht het stoplicht van het kruisend verkeer op rood staat. Soms op minder goede gronden zoals het ‘ervan uitgaan’ dat E-mails altijd worden gelezen en begrepen zoals ze zijn bedoeld, of dat ‘het gezag’ (dokter, kerk, politiek etc.) het bij het rechte eind heeft.
Zelfs wetenschappelijke publicaties laten nogal eens ruimte voor twijfel. Van veel onderzoeken bestaat een ander - even wetenschappelijk - onderzoek dat tot een tegengestelde conclusie komt.
Zo is op het gebied van voeding, gezondheid en psychologie om maar eens wat te noemen, heel wat gepubliceerd en beweerd dat vroeg of laat is achterhaald.
Het ligt voor de hand dat we aannemen dat het nieuws dat ons wordt voorgeschoteld juist is. “Het staat in de krant” of ”Het was in het nieuws”. Het lastige is, dat dat vaak klopt, maar soms niet, al blijkt dat pas achteraf. In (semi) dictatoriaal geregeerde landen gaat het niet om de juistheid van het nieuws, maar om het effect ervan. Onwaarheden en halve waarheden, misinformatie, dienen een doel. Zonder de NOS of de Nederlandse overheid ergens van te betichten: in het Westen wordt ook regelmatig misinformatie verspreid. Voorbeelden te over. Misinformatie op gigantische schaal, waren de argumenten die destijds werden aangedragen voor de Irak-oorlog. Men ‘nam aan’ dat die juist waren.
Hoe nodig het is om feiten te controleren op juistheid blijkt o.a. uit het feit dat het Duitse tijdschrift 'Der Spiegel' tachtig 'fact checkers' in dienst heeft om beweringen en veronderstellingen op juistheid controleren. Ook Nederlandse kranten hebben fact checkers in dienst. De NPO had in 2014 een serie wetenschappelijke programma's 'Factchecking'. Op Discovery Channel is er vanaf 2003 het programma Myth Busters (dat overigens gaat stoppen) waarin mythen en broodjeaap verhalen proefondervindelijk worden getest op waarheidsgehalte.
Omgekeerd leidt geen nieuws ook al tot veronderstellingen. ”Ik heb er niets over gehoord”, betekent vaak dat men aanneemt dat het niet zo is, “want als het wel zo zou zijn was het vast wel bekend gemaakt” is de stilzwijgende veronderstelling. Een veronderstelling die niet altijd klopt. Autoriteiten, ook de onze, hebben er soms belang bij dat iets niet, niet in detail of pas later in het nieuws komt. Gelukkig hebben we nog wat gravende journalisten over, al worden ze vrij matig betaald.
En dan is er het veel gebruikte “Ik dacht“. Dat betekent meestal “ik heb (maar) aangenomen dat”. “Ik dacht ...” wordt dan gebruikt als excuus als er iets fout is gegaan. Het betekent niets anders dan dat de betrokkene heeft nagelaten iets te controleren of af te stemmen. Wie kent geen reacties als “Ik dacht dat jij dat zou inpakken!”, of “Ik dacht, dat hij dat zou doen”?
Ik werkte eens in een organisatie waar nogal veel fout ging. De betrokkenen moesten dan uitleggen waardoor dat was gekomen. Hun verklaring begon vrijwel zonder uitzondering met ‘Ik dacht dat …’ of met ‘Hij zei …”, bedoeld om niet of minder schuldig te lijken. Toen de termen ‘Ik dacht …’ en ‘Hij zei …’ taboe werden verklaard, daalde het aantal fouten met sprongen.
Zonder iets - veel zelfs - aan te nemen kan je niet leven, maar de vraag “Is dat wel zo?”, is één van de beste vragen die je jezelf of een ander kunt stellen. Peuters kunnen tot vervelens toe de 'waarom vraag" blijven stellen. Elk antwoord dat ze krijgen wordt beantwoord met 'Waarom?". Zo extreem hoeft het natuurlijk niet, maar het is goed om je regelmatig bewust te zijn van een veronderstelling en je af te vragen waar die op is gebaseerd. Dat is geen 'eigen wijsheid', je neemt alleen iets niet zonder meer aan. “Twijfel is het begin van wijsheid” (Descartes).
zaterdag 17 oktober 2015
Buitenaards leven
Een aanname in de wetenschap heet een hypothese. Dat is een stelling die dient als het begin- of eindpunt punt van een theorie. Zo’n aanname moet berusten op een logische redenering, maar het harde bewijs ontbreekt dan nog. Dat komt vaak veel later zoals: de aarde die rond zou zijn, de fameuze formule van Einstein: E=MC2, of de kwantumtheorie om maar wat te noemen.
De wetenschap gaat serieus om met dat soort veronderstellingen. Toch was er onlangs iets dat me verbaasde. In DWDD kwam professor Vincent Icke aan het woord over het water dat was aangetroffen op Mars. Het was een interessant minicollege. Hij legde o.a. uit dat er voor het ontstaan van leven aan een aantal voorwaarden moet zijn voldaan. Voor het leven op onze aarde waren een bepaald tijdsverloop, bepaalde temperatuurgrenzen en de aanwezigheid van elementen, in het bijzonder water, noodzakelijk.
Mars is volgens hem niet oud genoeg, dus - water of niet - de kansen op leven daar schatte hij zeer laag in. Hij gaat ervan uit dat er voor het ontstaan van leven onder ideale omstandigheden minimaal 4 miljard jaar nodig zijn. Ergens in het oneindige heelal moet dat volgens hem het geval zijn. Daar is hij zo zeker van dat hij een hypothetische weddenschap daarover al bij voorbaat meent te hebben gewonnen. Hoe overtuigend hij ook klinkt, het blijft in mijn ogen toch iets dat hij aanneemt.
Nu is professor Icke een zeer knappe geleerde, een man die ik hoog acht en waarbij vergeleken ik erg dom ben, dus wie ben ik dan om er aan te twijfelen dat er ergens in het oneindige heelal leven bestaat. En toch knaagt er iets. Waar ik moeite mee heb, is zijn veronderstelling - en niet van hem alleen - dat, als de juiste elementen maar lang genoeg bij de juiste temperatuur bij elkaar zijn geweest, er 'dus' leven zal ontstaan.
Dat 'dus' is voor mij een brug te ver. Op deze aarde is dat blijkbaar zo geweest, maar heeft toeval daarbij dan geen rol gepeeld of was dat geen toeval? Bestaat toeval in de natuurkunde eigenlijk wel? Toeval in het leven bestaat, dat leidt geen twijfel. Maar als toeval in het leven bestaat en in de natuurkunde niet, is dan het ontstaan van het leven zelf geen bijzonder toevallig toeval?
Dat ik er niet zeker van ben dat er in het heelal nog ander leven bestaat komt natuurlijk doordat ik er niets van weet en begrijp, maar dat betekent nog niet dat ik alle veronderstellingen van alle deskundigen voetstoots over moet te nemen. Daarvoor worden er teveel ontzenuwd.
De voorspelling van verschillende wetenschappers is, dat we dat binnen 20 jaar in het heelal ander leven zullen vinden. Hoe leuk dat is, is nog maar de vraag. In essentie draait de levenskracht om slechts twee hoofdzaken: overleven (vaak ten koste van ander leven) en voortplanting. Met als gevolg o.a. de behoefte aan macht en hebzucht. Hoe het daarmee op onze aarde is verlopen en nog steeds verloopt, weten we wel, de menselijke geschiedenis hangt van het steven naar macht aan elkaar, met oorlogen, moord en doodslag als gevolg.
Als buitenaards leven met dezelfde oerdriften is uitgerust als het leven op aarde - en waarom zou dat niet zo zijn - staat de aarde nog heel wat te wachten. Ik troost me maar met de gedachte dat de kans klein is dat ik dat nog zal moeten meemaken. Niets heeft alleen maar nadelen.
De wetenschap gaat serieus om met dat soort veronderstellingen. Toch was er onlangs iets dat me verbaasde. In DWDD kwam professor Vincent Icke aan het woord over het water dat was aangetroffen op Mars. Het was een interessant minicollege. Hij legde o.a. uit dat er voor het ontstaan van leven aan een aantal voorwaarden moet zijn voldaan. Voor het leven op onze aarde waren een bepaald tijdsverloop, bepaalde temperatuurgrenzen en de aanwezigheid van elementen, in het bijzonder water, noodzakelijk.
Mars is volgens hem niet oud genoeg, dus - water of niet - de kansen op leven daar schatte hij zeer laag in. Hij gaat ervan uit dat er voor het ontstaan van leven onder ideale omstandigheden minimaal 4 miljard jaar nodig zijn. Ergens in het oneindige heelal moet dat volgens hem het geval zijn. Daar is hij zo zeker van dat hij een hypothetische weddenschap daarover al bij voorbaat meent te hebben gewonnen. Hoe overtuigend hij ook klinkt, het blijft in mijn ogen toch iets dat hij aanneemt.
Nu is professor Icke een zeer knappe geleerde, een man die ik hoog acht en waarbij vergeleken ik erg dom ben, dus wie ben ik dan om er aan te twijfelen dat er ergens in het oneindige heelal leven bestaat. En toch knaagt er iets. Waar ik moeite mee heb, is zijn veronderstelling - en niet van hem alleen - dat, als de juiste elementen maar lang genoeg bij de juiste temperatuur bij elkaar zijn geweest, er 'dus' leven zal ontstaan.
Dat 'dus' is voor mij een brug te ver. Op deze aarde is dat blijkbaar zo geweest, maar heeft toeval daarbij dan geen rol gepeeld of was dat geen toeval? Bestaat toeval in de natuurkunde eigenlijk wel? Toeval in het leven bestaat, dat leidt geen twijfel. Maar als toeval in het leven bestaat en in de natuurkunde niet, is dan het ontstaan van het leven zelf geen bijzonder toevallig toeval?
Dat ik er niet zeker van ben dat er in het heelal nog ander leven bestaat komt natuurlijk doordat ik er niets van weet en begrijp, maar dat betekent nog niet dat ik alle veronderstellingen van alle deskundigen voetstoots over moet te nemen. Daarvoor worden er teveel ontzenuwd.
De voorspelling van verschillende wetenschappers is, dat we dat binnen 20 jaar in het heelal ander leven zullen vinden. Hoe leuk dat is, is nog maar de vraag. In essentie draait de levenskracht om slechts twee hoofdzaken: overleven (vaak ten koste van ander leven) en voortplanting. Met als gevolg o.a. de behoefte aan macht en hebzucht. Hoe het daarmee op onze aarde is verlopen en nog steeds verloopt, weten we wel, de menselijke geschiedenis hangt van het steven naar macht aan elkaar, met oorlogen, moord en doodslag als gevolg.
Als buitenaards leven met dezelfde oerdriften is uitgerust als het leven op aarde - en waarom zou dat niet zo zijn - staat de aarde nog heel wat te wachten. Ik troost me maar met de gedachte dat de kans klein is dat ik dat nog zal moeten meemaken. Niets heeft alleen maar nadelen.
dinsdag 6 oktober 2015
Kleinschalig
Als je aan de rechterkant van onze keukentafel zit, kan je nog net een klein stukje van het weggetje zien dat bij ons huis eindigt. Omdat het stopt bij ons huis, loopt er zelden iemand die niet ons erf opkomt. Als iemand buiten de entree blijft en alleen maar kijkt, kijken wij met enige argwaan terug.
Op deze zonnige zaterdagmorgen liep er rond koffietijd een mevrouw die niet het erf op liep, maar op haar tenen over de muur naar onze tuin stond te kijken. Ze vond die kennelijk de moeite waard, want nadat ze even uit ons blikveld verdween haalde ze er nog een dame bij en even later ook een heer. Tuinliefhebbers? Er kwamen meer mensen bij, het werd een groepje over-de-muur- kijkers. Code oranje kon worden ingetrokken. Leuk toch als iemand je tuin ook leuk vindt. Maar toen ik even later zag dat één van de dames met documenten in haar hand liep, kreeg ik het gevoel dat er iets niet klopte, het waren vast geen tuinliefhebbers.
We wonen zo ongeveer op het laagste punt uit de directe omgeving. Aan het einde van onze tuin, achter de hoge heg, loopt, of beter gezegd liep, een diepe greppel of droge sloot van een meter of veertig lang. Ruim twintig jaar geleden gegraven om het regenwater af te voeren van de hoger gelegen bouwlanden om ons heen. Belangrijk, want anders zou onze tuin zeker weggespoeld zijn.
In de tussenliggende jaren heeft de natuur haar werk gedaan. De overwoekerde en overschaduwde vochtigheid van de greppel bleek een ideale habitat voor bovenop elkaar woekerende generaties kruipend groen. Zo demp je een sloot. Waar mensen dagen zwaar werk aan zouden hebben om zo’n greppel te dempen, doet de natuur dat langzaam, geruisloos en veel robuuster. De bodembedekkers doorstaan soms dagen achtereen een ware stortvloed van snelstromend water zodat de bodem van de greppel niet meer wordt uitgeslepen maar de greppel juist langzaam dichtslibt en dichtgroeit. Goed, ze hebben er dan misschien 20 jaar overgedaan, maar beter kon het niet.
Nou is het niet mijn gewoonte om bij hevige regenval in mijn groetentuintje te gaan kijken, dus bij toeval zag ik een keer kort na een zo'n regenbui dat het water over het achterste deel stroomde en de teeltlaag wegspoelde. Oei, extra werk aan de winkel! Na flink wat kap- en snoeiwerk kon ik bij de voormalige greppel komen, maar al snel bleek ik te teer gebouwd voor het doorsteken en wegscheppen van de tientallen centimeters taaie, doorwortelde grond. Tijd voor plan B.
Het is bijna onmogelijk om als Nederlander bij een overstroming niet meteen aan zandzakken te denken, maar dan weet je als Nederlander tegelijk dat dat een noodmaatregel is. Dijken maken is beter, maar voor een dijk is geen plaats. Toen de regen stopte vergat ik de zandzakken. Aan de greppel dacht pas weer toen het regenseizoen dreigde aan te breken.
De afgelopen 20 jaar ben ik er van uitgegaan dat de greppel (‘het beekje’) van mij was, maar was dat wel zo? De grootste fouten zijn gemaakt door ergens ten onrechte van uit te gaan. Daar heb ik beroepshalve altijd voor gewaarschuwd en nu dreigde ik bijna zelf in die kuil - pardon greppel - te vallen. Overleg met de buren bood geen serieuze duidelijkheid. Het zijn landbouwers, dus als er werk of kosten uit voortvloeien is de greppel van mij en dan is het dus mijn werk, logisch toch? Dat probeerde ik omgekeerd ook te bereiken, zij hebben immer machines voordat werk, maar ze zwichtten niet. De eindstand was 1-1. Soms moet je ergens geen eigenaar van willen zijn.
Er waren dus nog steeds 3 mogelijkheden: de greppel was van mij, van de buren of heel, heel misschien van de gemeente. Als de greppel niet van mij was zou dat de ideale oplossing zijn voor een dure klus: twee afrasteringen verwijderen, een metershoge braamstruikenwal uitgraven en afvoeren, met een graafmachine de greppel uitdiepen en liefst meteen maar voorzien van buizen van 25 cm om herhaling te voorkomen. Dat stond niet in mijn financiële planning, in geen enkele planning trouwens, maar het leven bestaat uit mee- en tegenvallers.
Om definitieve duidelijkheid te krijgen besloot ik naar het spreekuur te gegaan van onze gemeente. Het is een echte gemeente, met weliswaar slechts 387 inwoners (waarvan een flink deel Parijzenaars die daarin wel meetellen maar vakantie-inwoners zijn), maar hoe klein ook, we hebben een eigen burgemeester, een gemeenteraad van totaal 14 personen en geen politieke partijen. Onze ‘Mairie’ is maar 2x per week 2 uur geopend, dat kan prima want er werkt geen ambtenaar, alleen een part-time secretaresse. Voor dringende zaken kan je altijd de Burgemeester of de Loco bellen. Zo kan het ook!
De locoburgemeester begroette me die donderdagavond hartelijk, natuurlijk kennen we elkaar. Toen ik hem had uitgelegd waarvoor ik kwam, nam hij me meteen mee naar de kadastrale kaart en concludeerde al snel dat daaruit bleek dat de greppel van de gemeente was. Zonder geluk vaart niemand wel!
Mijn vreugde over de meevaller hield ik voor me. Ik trok een zorgelijk gezicht en sprak somber over de ontstane situatie. “We komen kijken” zei hij, “ de Burgemeester en ik, misschien morgen al ". "Maar”, vervolgde hij, “het geld voor dit jaar is op”. Opbeurend voegde hij er aan toe: “Dat is niet erg hoor, over drie maanden is het jaar om”. Ik stapte met een bijzonder plezierig gevoel naar buiten. Natuurlijk zouden ze komen kijken, maar wanneer, was een kwestie van afwachten. In Frankrijk heerst nu eenmaal een andere opvatting over tijd en afspraken dan in NL.
Toen ik de dames en heren op deze zaterdagmorgen had gespot, repte ik mij er naar toe, het zou toch niet zijn dat …….? Het was nu enkele weken na mijn bezoek aan het gemeentehuis en mooi weer, dus zeer geschikt voor een bestuurlijke excursie. En jawel, het bleek meer dan de helft van de gemeenteraad te zijn die was uitgereden om zich persoonlijk op de hoogte te stellen van het probleem en te beoordelen of eventuele uitgaven uit het magere potje van 2016 t.z.t. noodzakelijk waren. Zoiets scheelt discussie in de raadsvergadering. En omdat iedereen, inclusief de Burgemeester er een groentetuin op nahoudt was er alle begrip voor het belang van watervrij houden van mijn moestuintje.
De Burgemeester zegde in het bijzijn van de raadsleden toe om op korte termijn met handwerk een noodoplossing te laten maken en later, als de koolzaad van het veld af is (juli/augustus), met een graafmachine de zaak rigoureus op te laten lossen. Niks ambtenaren, niks uitzoeken, niks wachten op een beslissing, niks discussie in de gemeenteraad. Spijkers met koppen binnen de 10 minuten. Leve de kleinschaligheid!
Op deze zonnige zaterdagmorgen liep er rond koffietijd een mevrouw die niet het erf op liep, maar op haar tenen over de muur naar onze tuin stond te kijken. Ze vond die kennelijk de moeite waard, want nadat ze even uit ons blikveld verdween haalde ze er nog een dame bij en even later ook een heer. Tuinliefhebbers? Er kwamen meer mensen bij, het werd een groepje over-de-muur- kijkers. Code oranje kon worden ingetrokken. Leuk toch als iemand je tuin ook leuk vindt. Maar toen ik even later zag dat één van de dames met documenten in haar hand liep, kreeg ik het gevoel dat er iets niet klopte, het waren vast geen tuinliefhebbers.
We wonen zo ongeveer op het laagste punt uit de directe omgeving. Aan het einde van onze tuin, achter de hoge heg, loopt, of beter gezegd liep, een diepe greppel of droge sloot van een meter of veertig lang. Ruim twintig jaar geleden gegraven om het regenwater af te voeren van de hoger gelegen bouwlanden om ons heen. Belangrijk, want anders zou onze tuin zeker weggespoeld zijn.
In de tussenliggende jaren heeft de natuur haar werk gedaan. De overwoekerde en overschaduwde vochtigheid van de greppel bleek een ideale habitat voor bovenop elkaar woekerende generaties kruipend groen. Zo demp je een sloot. Waar mensen dagen zwaar werk aan zouden hebben om zo’n greppel te dempen, doet de natuur dat langzaam, geruisloos en veel robuuster. De bodembedekkers doorstaan soms dagen achtereen een ware stortvloed van snelstromend water zodat de bodem van de greppel niet meer wordt uitgeslepen maar de greppel juist langzaam dichtslibt en dichtgroeit. Goed, ze hebben er dan misschien 20 jaar overgedaan, maar beter kon het niet.
Nou is het niet mijn gewoonte om bij hevige regenval in mijn groetentuintje te gaan kijken, dus bij toeval zag ik een keer kort na een zo'n regenbui dat het water over het achterste deel stroomde en de teeltlaag wegspoelde. Oei, extra werk aan de winkel! Na flink wat kap- en snoeiwerk kon ik bij de voormalige greppel komen, maar al snel bleek ik te teer gebouwd voor het doorsteken en wegscheppen van de tientallen centimeters taaie, doorwortelde grond. Tijd voor plan B.
Het is bijna onmogelijk om als Nederlander bij een overstroming niet meteen aan zandzakken te denken, maar dan weet je als Nederlander tegelijk dat dat een noodmaatregel is. Dijken maken is beter, maar voor een dijk is geen plaats. Toen de regen stopte vergat ik de zandzakken. Aan de greppel dacht pas weer toen het regenseizoen dreigde aan te breken.
De afgelopen 20 jaar ben ik er van uitgegaan dat de greppel (‘het beekje’) van mij was, maar was dat wel zo? De grootste fouten zijn gemaakt door ergens ten onrechte van uit te gaan. Daar heb ik beroepshalve altijd voor gewaarschuwd en nu dreigde ik bijna zelf in die kuil - pardon greppel - te vallen. Overleg met de buren bood geen serieuze duidelijkheid. Het zijn landbouwers, dus als er werk of kosten uit voortvloeien is de greppel van mij en dan is het dus mijn werk, logisch toch? Dat probeerde ik omgekeerd ook te bereiken, zij hebben immer machines voordat werk, maar ze zwichtten niet. De eindstand was 1-1. Soms moet je ergens geen eigenaar van willen zijn.
Er waren dus nog steeds 3 mogelijkheden: de greppel was van mij, van de buren of heel, heel misschien van de gemeente. Als de greppel niet van mij was zou dat de ideale oplossing zijn voor een dure klus: twee afrasteringen verwijderen, een metershoge braamstruikenwal uitgraven en afvoeren, met een graafmachine de greppel uitdiepen en liefst meteen maar voorzien van buizen van 25 cm om herhaling te voorkomen. Dat stond niet in mijn financiële planning, in geen enkele planning trouwens, maar het leven bestaat uit mee- en tegenvallers.
Om definitieve duidelijkheid te krijgen besloot ik naar het spreekuur te gegaan van onze gemeente. Het is een echte gemeente, met weliswaar slechts 387 inwoners (waarvan een flink deel Parijzenaars die daarin wel meetellen maar vakantie-inwoners zijn), maar hoe klein ook, we hebben een eigen burgemeester, een gemeenteraad van totaal 14 personen en geen politieke partijen. Onze ‘Mairie’ is maar 2x per week 2 uur geopend, dat kan prima want er werkt geen ambtenaar, alleen een part-time secretaresse. Voor dringende zaken kan je altijd de Burgemeester of de Loco bellen. Zo kan het ook!
De locoburgemeester begroette me die donderdagavond hartelijk, natuurlijk kennen we elkaar. Toen ik hem had uitgelegd waarvoor ik kwam, nam hij me meteen mee naar de kadastrale kaart en concludeerde al snel dat daaruit bleek dat de greppel van de gemeente was. Zonder geluk vaart niemand wel!
Mijn vreugde over de meevaller hield ik voor me. Ik trok een zorgelijk gezicht en sprak somber over de ontstane situatie. “We komen kijken” zei hij, “ de Burgemeester en ik, misschien morgen al ". "Maar”, vervolgde hij, “het geld voor dit jaar is op”. Opbeurend voegde hij er aan toe: “Dat is niet erg hoor, over drie maanden is het jaar om”. Ik stapte met een bijzonder plezierig gevoel naar buiten. Natuurlijk zouden ze komen kijken, maar wanneer, was een kwestie van afwachten. In Frankrijk heerst nu eenmaal een andere opvatting over tijd en afspraken dan in NL.
De Burgemeester zegde in het bijzijn van de raadsleden toe om op korte termijn met handwerk een noodoplossing te laten maken en later, als de koolzaad van het veld af is (juli/augustus), met een graafmachine de zaak rigoureus op te laten lossen. Niks ambtenaren, niks uitzoeken, niks wachten op een beslissing, niks discussie in de gemeenteraad. Spijkers met koppen binnen de 10 minuten. Leve de kleinschaligheid!
woensdag 30 september 2015
De Strijd tegen Kanker
Als je nog geen kanker hebt is er een behoorlijke kans dat je bang bent om het te krijgen. Volkomen terecht, want 1 op de 3 vrouwen en 1 op de 2 mannen krijgt uiteindelijk kanker.
Eén van de dingen die af en toe voorbij komen op Facebook is het verzoek om iets te plaatsen ter ere van kankerpatiënten die al zijn overleden, of zij die er ‘tegen vechten’. Nu heb ik het niet zo op kettingbrieven en tegeltjeswijsheden en al helemaal niet op de zinloosheid van dergelijke oproepen. De achtergrond van mijn ergernis hierover heb ik een paar jaar geleden al eens onder woorden gebracht in dit blogje. Het is vooral een uiting van begaanheid en machteloosheid van degene die het heeft geplaatst, voor die persoon heeft het nut en misschien ook voor anderen die er daardoor even bij worden bepaald. Voor de betrokkenen is het medeleven door onbekenden weinig zinvol.
Het is ongetwijfeld even goed bedoeld als zinloos om voor overledenen iets op Facebook te plaatsen, dat kan iedereen wel bedenken. Maar dat de ‘strijd tegen kanker’ een kreupele en voor een deel misplaatste vergelijking is, is minder vanzelfsprekend. Het woord strijd wordt daarbij op twee verschillende manieren gebruikt:
1. Als vaandel om geld in te zamelen voor kankeronderzoek.
2. Om de lijdensweg aan te duiden van een (meestal overleden) kankerpatiënt
Met geld inzamelen voor kankeronderzoek is natuurlijk niets mis, integendeel. Maar dat is geen strijd, hooguit tegen jezelf, als je probeert fondsen te werven door 6x op een dag de Alpe d’Huez op te fietsen, ineens een marathon te lopen of zoiets! Het woord ‘strijd’ wordt dan gebruikt om mensen te mobiliseren en geld op te halen. Slogans als ‘War on Drugs’, ‘War on Terror’ etc. dienen vooral politieke en demagogische doeleinden. Daarvoor hebben termen als ‘Strijd tegen kanker’, ‘Sta op tegen Kanker’ natuurlijk zin, daar is niets op tegen, maar ze bevatten ook een valse belofte: de belofte van de mogelijkheid om te winnen. Bij een echte oorlog klopt dat, bij deze metaforen niet. De “War on Drugs” en de ”War on Terror” zijn niet te winnen. De ‘Strijd tegen Kanker’ evenmin.
De cellen in ons lichaam worden continu vervangen. Cellen in de darmen zelfs om de 4 dagen omdat die in dat akelige microklimaat niet langer kunnen leven. De cellen in de rest van ons lichaam weliswaar met een lagere frequentie, maar volgens mensen die dat kunnen schatten, worden er per uur 1 miljard cellen vervangen. Dat vervangen gaat zo snel dat iemand na verloop van tijd compleet nieuw is. Dus als je na een paar jaar weer een bekende tegenkomt, is daar weinig meer hetzelfde aan, het is eigenlijk een heel nieuw iemand en jij ook. Nogal wonderlijk dat dat nooit opvalt! Het doet me denken aan het verhaal van een boer die al 40 jaar in dezelfde broek liep. Het ene jaar zette zijn vrouw er een nieuw voorpand in, het ander jaar een nieuw achterpand.
Als er per dag 1 miljard nieuwe cellen worden aangemaakt, dan gaat er natuurlijk wel eens iets fout, dat is niet te voorkomen. In ieders lichaam zwerven daardoor kankercellen rond die - bij gezonde mensen worden opgeruimd door het eigen immuunsysteem, tenzij het er teveel zijn of ze zich onherkenbaar hebben gemaakt. De fundamentele strijd tegen kanker zou dus een strijd moeten zijn tegen fouten bij celdeling. Het ziet er niet naar uit dat zoiets binnen afzienbare tijd mogelijk is. Het enige dat kan worden bereikt - en dat zou al geweldig zijn! – is dat bepaalde typen ‘foute’ cellen op een trefzekere manier worden opgeruimd. De allerbeste hulp daarbij is overigens het eigen immuunsysteem, dat valt alleen bij het falen ervan enigszins te compenseren met medicamenten. Daarom vind ik het onbegrijpelijk dat veel mensen zo slordig omgaan met hun immunsysteem. Gelukkig is de wetenschap op zoek naar manieren om dat immuunsysteem te versterken of te ondersteunen.
In de Volkskrant van 19 september stond een artikel van Ellen de Visser met als titel ”Het grote ongemak van ‘vechten’ tegen kanker”. Eindelijk een krantenartikel dat het geluid weergeeft van minder toegankelijke publicaties. Een citaat:
“Het duurde niet lang of de oorlogskreten bereikten ook het ziekbed. De kankerpatiënt werd een held, omdat hij moedig de behandelingen doorstond, en heette bij succes opeens een overlevende, een term die tot dan toe was gereserveerd voor slachtoffers van een echte oorlog.
En ja, dat voelt erg ongemakkelijk, zegt Ivan Wolffers, als ik hem erover bel. Het zijn vooral woorden van buitenstaanders, zegt hij, woorden die troost moeten geven maar slechts machteloosheid verhullen.” …..
De term ‘strijd’ voor een individuele kankerpatiënt bevordert valse hoop. Het leidt waarschijnlijk ook tot het vaker kiezen voor meer agressieve behandelingen die de kwaliteit van het resterende leven in hoge mate kunnen aantasten. Dat lijden vind je dan terug in de overlijdensadvertentie als ‘moedige strijd’.
We blijven, dank zij de resultaten van kankeronderzoek - waar we door allerlei acties aan hebben bijgedragen - met kanker langer leven dan vroeger. Dat is al heel mooi, maar tegelijk is de werkelijkheid ook nog dat de kans om kanker blijvend te ‘overwinnen’ beperkt is.
Kanker hebben is geen strijd, maar vooral een kwestie van weloverwogen kiezen tussen mogelijke behandelingen, en het verdragen van gradaties van lichamelijk en geestelijk lijden. Het al of niet krijgen van kanker en zeker het geruime tijd of permanent overleven ervan, is ook al geen kwestie van strijd, het is net als heel veel in ons leven, een kwestie van dom geluk of botte pech.
Eén van de dingen die af en toe voorbij komen op Facebook is het verzoek om iets te plaatsen ter ere van kankerpatiënten die al zijn overleden, of zij die er ‘tegen vechten’. Nu heb ik het niet zo op kettingbrieven en tegeltjeswijsheden en al helemaal niet op de zinloosheid van dergelijke oproepen. De achtergrond van mijn ergernis hierover heb ik een paar jaar geleden al eens onder woorden gebracht in dit blogje. Het is vooral een uiting van begaanheid en machteloosheid van degene die het heeft geplaatst, voor die persoon heeft het nut en misschien ook voor anderen die er daardoor even bij worden bepaald. Voor de betrokkenen is het medeleven door onbekenden weinig zinvol.
Het is ongetwijfeld even goed bedoeld als zinloos om voor overledenen iets op Facebook te plaatsen, dat kan iedereen wel bedenken. Maar dat de ‘strijd tegen kanker’ een kreupele en voor een deel misplaatste vergelijking is, is minder vanzelfsprekend. Het woord strijd wordt daarbij op twee verschillende manieren gebruikt:
1. Als vaandel om geld in te zamelen voor kankeronderzoek.
2. Om de lijdensweg aan te duiden van een (meestal overleden) kankerpatiënt
Met geld inzamelen voor kankeronderzoek is natuurlijk niets mis, integendeel. Maar dat is geen strijd, hooguit tegen jezelf, als je probeert fondsen te werven door 6x op een dag de Alpe d’Huez op te fietsen, ineens een marathon te lopen of zoiets! Het woord ‘strijd’ wordt dan gebruikt om mensen te mobiliseren en geld op te halen. Slogans als ‘War on Drugs’, ‘War on Terror’ etc. dienen vooral politieke en demagogische doeleinden. Daarvoor hebben termen als ‘Strijd tegen kanker’, ‘Sta op tegen Kanker’ natuurlijk zin, daar is niets op tegen, maar ze bevatten ook een valse belofte: de belofte van de mogelijkheid om te winnen. Bij een echte oorlog klopt dat, bij deze metaforen niet. De “War on Drugs” en de ”War on Terror” zijn niet te winnen. De ‘Strijd tegen Kanker’ evenmin.
De cellen in ons lichaam worden continu vervangen. Cellen in de darmen zelfs om de 4 dagen omdat die in dat akelige microklimaat niet langer kunnen leven. De cellen in de rest van ons lichaam weliswaar met een lagere frequentie, maar volgens mensen die dat kunnen schatten, worden er per uur 1 miljard cellen vervangen. Dat vervangen gaat zo snel dat iemand na verloop van tijd compleet nieuw is. Dus als je na een paar jaar weer een bekende tegenkomt, is daar weinig meer hetzelfde aan, het is eigenlijk een heel nieuw iemand en jij ook. Nogal wonderlijk dat dat nooit opvalt! Het doet me denken aan het verhaal van een boer die al 40 jaar in dezelfde broek liep. Het ene jaar zette zijn vrouw er een nieuw voorpand in, het ander jaar een nieuw achterpand.
Als er per dag 1 miljard nieuwe cellen worden aangemaakt, dan gaat er natuurlijk wel eens iets fout, dat is niet te voorkomen. In ieders lichaam zwerven daardoor kankercellen rond die - bij gezonde mensen worden opgeruimd door het eigen immuunsysteem, tenzij het er teveel zijn of ze zich onherkenbaar hebben gemaakt. De fundamentele strijd tegen kanker zou dus een strijd moeten zijn tegen fouten bij celdeling. Het ziet er niet naar uit dat zoiets binnen afzienbare tijd mogelijk is. Het enige dat kan worden bereikt - en dat zou al geweldig zijn! – is dat bepaalde typen ‘foute’ cellen op een trefzekere manier worden opgeruimd. De allerbeste hulp daarbij is overigens het eigen immuunsysteem, dat valt alleen bij het falen ervan enigszins te compenseren met medicamenten. Daarom vind ik het onbegrijpelijk dat veel mensen zo slordig omgaan met hun immunsysteem. Gelukkig is de wetenschap op zoek naar manieren om dat immuunsysteem te versterken of te ondersteunen.
In de Volkskrant van 19 september stond een artikel van Ellen de Visser met als titel ”Het grote ongemak van ‘vechten’ tegen kanker”. Eindelijk een krantenartikel dat het geluid weergeeft van minder toegankelijke publicaties. Een citaat:
“Het duurde niet lang of de oorlogskreten bereikten ook het ziekbed. De kankerpatiënt werd een held, omdat hij moedig de behandelingen doorstond, en heette bij succes opeens een overlevende, een term die tot dan toe was gereserveerd voor slachtoffers van een echte oorlog.
En ja, dat voelt erg ongemakkelijk, zegt Ivan Wolffers, als ik hem erover bel. Het zijn vooral woorden van buitenstaanders, zegt hij, woorden die troost moeten geven maar slechts machteloosheid verhullen.” …..
De term ‘strijd’ voor een individuele kankerpatiënt bevordert valse hoop. Het leidt waarschijnlijk ook tot het vaker kiezen voor meer agressieve behandelingen die de kwaliteit van het resterende leven in hoge mate kunnen aantasten. Dat lijden vind je dan terug in de overlijdensadvertentie als ‘moedige strijd’.
We blijven, dank zij de resultaten van kankeronderzoek - waar we door allerlei acties aan hebben bijgedragen - met kanker langer leven dan vroeger. Dat is al heel mooi, maar tegelijk is de werkelijkheid ook nog dat de kans om kanker blijvend te ‘overwinnen’ beperkt is.
Kanker hebben is geen strijd, maar vooral een kwestie van weloverwogen kiezen tussen mogelijke behandelingen, en het verdragen van gradaties van lichamelijk en geestelijk lijden. Het al of niet krijgen van kanker en zeker het geruime tijd of permanent overleven ervan, is ook al geen kwestie van strijd, het is net als heel veel in ons leven, een kwestie van dom geluk of botte pech.
zaterdag 26 september 2015
Onwaarschijnlijk is niet hetzelfde als onmogelijk
Het was de tweede keer dat mijn smartphone ’s nachts aan stond. De eerste keer was een
tijd geleden, toen ik hem net gekocht had. Ik wist toen nog niet dat het ding ook ‘s nachts
trilde als er een bericht binnenkwam. Dat je dat uit kunt zetten leerde ik later. Omdat er ook
E-books op staan lees ik nog wel eens iets in bed, maar: ‘licht uit, telefoon uit’ (overigens in
omgekeerde volgorde).
Die bewuste nacht was dat niet zo, de telefoon bleef aan. Ik overnachtte in een hotel en ik
gebruikte mijn telefoon als wekker omdat ik vroeg op moest. Het ding lag op het lege bed
naast mij aan de voeding. Het telde de seconden af tot het moment dat het mijn slaap met
hinderlijke digitale bliepen kon afbreken.
Ergens in de wereld lag die nacht nog iemand te slapen met haar telefoon op stand-by. Dat
haar telefoon die nacht ook aan stond was net zo uitzonderlijk als het bij mij was, maar het
had een totaal andere reden. Zeven maanden geleden had haar dochter haar verteld dat ze
in verwachting was van haar eerste, iets waar zeer naar was uitgekeken. Het toeval wilde dat
bij het wereldkundig maken van het goede nieuws haar schoondochter liet weten dat ze ook
zwanger was. De baby’s zouden volgens berekeningen met slechts drie dagen verschil
worden geboren. Dat was deze week. Haar telefoon bleef nu ook ’s nachts aan.
Hoe het kon gebeuren begrijp ik nog niet, maar midden in de stille nacht werd ik uit mijn
slaap getrokken door een geluid. Het was zacht en onduidelijk, maar het werd blijkbaar door
mijn onderbewuste dringend genoeg gevonden om me wakker te maken. Het duurde even
voor ik besefte waar ik was en nog langer voordat ik besefte wat voor soort geluid het was.
Het klonk als het afgeknepen geluid van een om hulp roepende kabouter die klem zat in een
muizengat. Het geluid van mijn telefoon smoorde in het ongebruikte dekbed. Op de tast
vond ik het ding. Ik weet nog dat ik last had van het te korte snoer van de voeding en me
eerst naar links moest draaien voordat ik het apparaat aan mijn rechter oor kon houden. Een
gedoe, zeker omdat ik nog maar half wakker was. Het was ongeveer half vier.
Zoals ik het nu beschrijf lijkt het langer dan het in werkelijkheid geweest kan zijn, want ik
hoorde nog steeds “Hallo …., Hallo…,’. Ik had geen idee wie het was, de stem herkende ik
niet. Ik zei ook maar ‘Hallo’ en toen mijn voornaam. Toen kreeg ik een voornaam terug en ik
herkende bijbehorende stem. Het was de vriendin, die een telefoontje verwachte over een
aanstaande bevalling.
”Je hebt me gebeld”, zei ze, ”is er iets?”
“Nee, nee, er is niets hoor, ik heb niet gebeld”.
“Maar mijn telefoon ging en toen ik opnam kreeg ik jou”.
“Ik lag te slapen”, zei ik.
“Ik ook” zei ze. Vrolijk klonk ze niet.
“Sorry” mompelde ik nog net voor ze de verbinding verbrak. Met een schuldig gevoel probeerde ik weer in slaap te vallen.
Toen ik opstond was het vervelende gevoel er nog steeds. Ik probeerde te bedenken hoe het
toch mogelijk was dat ik in mijn slaap had gebeld. De enige plausibele verklaring die ik kon
vinden was dat ik in mijn doorgaans nogal beweeglijke slaap op de telefoon heb geduwd en
dat die daardoor is gaan bellen. Omdat haar naam inderdaad nog bovenaan de lijst bleek te
staan is dat nummer gebeld. Ik bleef er een vervelend gevoel over houden. Slaap is heilig.
In de loop van de middag zocht ik een telefoonnummer in mijn toestel. Tot mijn verbazing stond het nachtelijke gesprek niet geregistreerd. Een fout van mijn provider? Dat leek nogal onwaarschijnlijk. Als er storing is werkt er niks en als er geen storing is werkt alles. En er was geen storing geweest. De enige andere optie was, dat ik het had gedroomd, maar dat was net zo onwaarschijnlijk. Ik wist alles nog zo precies en zo gedetailleerd dat het ver afstond van dromen. Het klopte ook in alle details: toevallig stonden beide telefoons die nacht aan en ze stond ook toevallig nog bovenaan mijn telefoonlijst. Dat was de werkelijkheid. Naarmate de dag vorderde nam mijn twijfel toe. Er waren er twee onwaarschijnlijkheden waartussen ik moest kiezen: providerfout of droom.
Het raadsel kon ik alleen oplossen door de vriendin te bellen. Ik besloot het onderwerp niet aan te roeren. Als het was gebeurd zou ze er vast en zeker op terugkomen. Dat gebeurde niet. Ik moest dus wel besluiten dat ik een zeldzaam gedetailleerde droom had gehad die messcherp in mijn geheugen was gegrift. Het was een blogje waard. Dit blogje.
Toen ik een paar dagen later het aan't schrijven was, sloeg de twijfel onverwacht weer toe. Was het wel zo? Ze was er weliswaar niet op teruggekomen, maar daarmee was het natuurlijk nog niet 100% zeker dat het niet was gebeurd. Nog maar eens bellen dus en het op de vrouw af vragen. Ik vertelde dat ik me er schuldig over voelde. "Goed" zei ze, "dan heb je dat ook eens". Ik sputterde dat ik dat wel vaker had, maar ik geloof niet dat dat overkwam. Ze ging verder. “Nee hoor, je hebt me van de week niet ’s nachts wakker gebeld ”. Toen moest ik wel geloven wat ik niet kon geloven. Het zoveelste bewijs dat onwaarschijnlijk niet hetzelfde is als onmogelijk.
vrijdag 29 mei 2015
Beste L.
Beste L.,
In je commentaar op Facebook wenste je ons geluk met 26 mei. Het zou prettiger zijn geweest als je het daarbij had gelaten, want de rest van je tekst deed dat teniet. Blijkbaar ben je niet bekend met de ongeschreven regel dat privé reacties als privé bericht worden verstuurd en niet openbaar worden gepubliceerd. Je reactie op Facebook heb ik daarom gewist. Maar nu je geen moeite blijkt te hebben met het openbaar reageren, heb ik dat ook niet. Uit discretie zal ik je naam niet voluit vermelden.
Je commentaar op mijn laatste blogje was vooral dat “het alle alarmbellen bij je deed rinkelen…”. Een uiterst merkwaardige reactie van je, op een gebeurtenis die zich 54 jaar geleden heeft afgespeeld. Blijkbaar zit er bij jou nog iets dat je destijds niet hebt aangekaart en waar je nooit overheen bent gegroeid. Triest! Leven is strijd L.! Een Hollandse jongen behoort er tegen te kunnen om een blauwtje te lopen. Ook dat hoort bij het groter groeien.
De enige reden die ik kan bedenken voor je reactie is dat je vermoedt dat ik meer dan 55 jaar geleden achter je rug om je vriendinnetje heb ‘afgepikt’. Ik zal een poging doen om je van die nachtmerrie af te helpen.
Afgezien van het feit dat dit een misplaatst beeld van de werkelijkheid is, zou het volkomen normaal zijn geweest als het wel zo zou zijn gegaan. Mannen maken nu eenmaal een vrouwtje het hof en het vrouwtje kiest daaruit haar partner. Dat is het spel en dat zijn de regels. Mannen ‘pikken een vrouw niet van iemand af’, dat kunnen ze niet eens, ze kunnen zich alleen uitsloven, het zijn vrouwen die keuze maken. Zo zit de natuur in elkaar, ook bij mensen. Degene met de beste DNA match, het meeste geld, macht en/of degene die het oerspel het best heeft gespeeld wordt gekozen. Jammer voor de verliezer(s), maar dat is de natuur. “De zomer hou je ook niet tegen”.
De werkelijkheid was echter dat je voor haar nooit meer dan een te zwijgzaam vriendje bent geweest, zonder diepere gevoelens aan haar kant, al was dat waarschijnlijk omgekeerd niet het geval. Ik schrijf je dit met haar medeweten en instemming, omdat schrijven haar veel inspanning kost na haar herseninfarct en ze haar energie liever aan belangrijker zaken besteedt.
Ze heeft destijds jullie vriendschap in boosheid uitgemaakt, omdat jij - zonder dat je zelfs met haar het onderwerp had aangeroerd - aan haar ouders om haar hand bent gaan vragen. Dat zou je je toch ook moeten herinneren, evenals de gevolgen! Dat was niet alleen een protocollaire blunder, maar vooral een alarmerende demonstratie van je treurige opvatting over gelijkwaardigheid. Dat heeft de bij haar deur dicht gedaan. Als je wel met haar had gesproken over de toekomst, zou er geen reden zijn geweest voor je gang naar haar ouders, zij heeft namelijk nooit iets gezien in een toekomst met jou heeft ze altijd gezegd. Ze heeft het niet zo op boekhouders. Hard maar duidelijk.
Pas daarna L. is onze wederzijdse sympathie - al vanaf ons 12e! - verder uitgegroeid en uitgebouwd tot het bijzondere dat het is geworden en nog steeds is. Ik ben dus niet eens je rivaal geweest! Ik heb zelfs - iets te keurig - gewacht tot zij 'vrij' was, wat ik achteraf erg stom van mezelf vind, al is het goed gekomen. Dus L., het was in alle opzichten een vals alarm dat bij jou is afgegaan! Wees trouwens maar blij dat het zo gelopen is, want het was zonder open en gelijkwaardige communicatie tussen jullie toch nooit wat geworden. Beter ten halve gekeerd enzo.
Zet je alarmbellen nu dus maar uit. Om je verdere traumatische ervaringen te besparen heb ik onze Facebook 'vriendschap’ beëindigd, je doet toch niets op FB, afgezien van het neuzen in wat anderen daar publiceren.
Met definitieve groet van ons beiden,
Willem
In je commentaar op Facebook wenste je ons geluk met 26 mei. Het zou prettiger zijn geweest als je het daarbij had gelaten, want de rest van je tekst deed dat teniet. Blijkbaar ben je niet bekend met de ongeschreven regel dat privé reacties als privé bericht worden verstuurd en niet openbaar worden gepubliceerd. Je reactie op Facebook heb ik daarom gewist. Maar nu je geen moeite blijkt te hebben met het openbaar reageren, heb ik dat ook niet. Uit discretie zal ik je naam niet voluit vermelden.
Je commentaar op mijn laatste blogje was vooral dat “het alle alarmbellen bij je deed rinkelen…”. Een uiterst merkwaardige reactie van je, op een gebeurtenis die zich 54 jaar geleden heeft afgespeeld. Blijkbaar zit er bij jou nog iets dat je destijds niet hebt aangekaart en waar je nooit overheen bent gegroeid. Triest! Leven is strijd L.! Een Hollandse jongen behoort er tegen te kunnen om een blauwtje te lopen. Ook dat hoort bij het groter groeien.
De enige reden die ik kan bedenken voor je reactie is dat je vermoedt dat ik meer dan 55 jaar geleden achter je rug om je vriendinnetje heb ‘afgepikt’. Ik zal een poging doen om je van die nachtmerrie af te helpen.
Afgezien van het feit dat dit een misplaatst beeld van de werkelijkheid is, zou het volkomen normaal zijn geweest als het wel zo zou zijn gegaan. Mannen maken nu eenmaal een vrouwtje het hof en het vrouwtje kiest daaruit haar partner. Dat is het spel en dat zijn de regels. Mannen ‘pikken een vrouw niet van iemand af’, dat kunnen ze niet eens, ze kunnen zich alleen uitsloven, het zijn vrouwen die keuze maken. Zo zit de natuur in elkaar, ook bij mensen. Degene met de beste DNA match, het meeste geld, macht en/of degene die het oerspel het best heeft gespeeld wordt gekozen. Jammer voor de verliezer(s), maar dat is de natuur. “De zomer hou je ook niet tegen”.
De werkelijkheid was echter dat je voor haar nooit meer dan een te zwijgzaam vriendje bent geweest, zonder diepere gevoelens aan haar kant, al was dat waarschijnlijk omgekeerd niet het geval. Ik schrijf je dit met haar medeweten en instemming, omdat schrijven haar veel inspanning kost na haar herseninfarct en ze haar energie liever aan belangrijker zaken besteedt.
Ze heeft destijds jullie vriendschap in boosheid uitgemaakt, omdat jij - zonder dat je zelfs met haar het onderwerp had aangeroerd - aan haar ouders om haar hand bent gaan vragen. Dat zou je je toch ook moeten herinneren, evenals de gevolgen! Dat was niet alleen een protocollaire blunder, maar vooral een alarmerende demonstratie van je treurige opvatting over gelijkwaardigheid. Dat heeft de bij haar deur dicht gedaan. Als je wel met haar had gesproken over de toekomst, zou er geen reden zijn geweest voor je gang naar haar ouders, zij heeft namelijk nooit iets gezien in een toekomst met jou heeft ze altijd gezegd. Ze heeft het niet zo op boekhouders. Hard maar duidelijk.
Pas daarna L. is onze wederzijdse sympathie - al vanaf ons 12e! - verder uitgegroeid en uitgebouwd tot het bijzondere dat het is geworden en nog steeds is. Ik ben dus niet eens je rivaal geweest! Ik heb zelfs - iets te keurig - gewacht tot zij 'vrij' was, wat ik achteraf erg stom van mezelf vind, al is het goed gekomen. Dus L., het was in alle opzichten een vals alarm dat bij jou is afgegaan! Wees trouwens maar blij dat het zo gelopen is, want het was zonder open en gelijkwaardige communicatie tussen jullie toch nooit wat geworden. Beter ten halve gekeerd enzo.
Zet je alarmbellen nu dus maar uit. Om je verdere traumatische ervaringen te besparen heb ik onze Facebook 'vriendschap’ beëindigd, je doet toch niets op FB, afgezien van het neuzen in wat anderen daar publiceren.
Met definitieve groet van ons beiden,
Willem
zondag 24 mei 2015
Geheim verbond
Gisteravond zei Maatje ineens: "Morgen is het 24 mei.” Ik keek haar
verbaasd aan. “Dat klopt” zei ik, “maar waarom zeg je dat?” “Ik denk
dat we ons toen verloofd hebben.” De datum was de laatste 30 jaar
langzaam uit ons geheugen verdwenen. Onze trouwdatum had die plaats
ingenomen en nu ineens was de datum in haar hoofd opgepopt. ”In 1961
geloof ik” voegde ze er nog aan toe, “het staat in de ringen”.
Sinds ik 50 jaar geleden bijna een vinger heb verloren door de ring, heb ik die niet meer gedragen en sinds zij veel in de tuin werkt staan ze broederlijk naast elkaar in haar ‘kistje’ onzichtbaar in het duister te glanzen.
Ik was 19, bijna 20. Maatje was 20. Mijn vader en haar moeder waren mordicus tegen onze relatie die al een paar jaar bestond. Wij wisten het zeker, wat er ook gebeurde, tegenstand of niet, we zouden toch met elkaar trouwen, geen twijfel mogelijk.
Het was donderdag 24 mei 1961 en ik had een vrije dag. Het was die dag half tot zwaar bewolkt en er was een zwakke wind met vrij krachtige windstoten.We bevonden ons in Utrecht.
We waren er ook beland omdat het niet verantwoord was om verder van huis te gaan gezien de gebreken van mijn eerste auto, ‘de Schicht’, een blauwe Peugeot 205 cabriolet met een lekkend dak, een stuurversnelling die alles weg had van het roeren in een boterkuip en in het gareel werd gehouden met een stuk binnenband van een fiets. Bovendien liep de motor regelmatig warm en dan leek de Schicht meer op een stilstaand stoomvoertuig, maar verder……... geweldig! Het regende die dag niet dus we hoefden de paraplu die op de achterbank lag in de auto niet op te zetten.
Na de latemorgen koffie wandelden we door de winderige Steenstraat en keken etalages. Kijken niet kopen. Niet mijn hobby, maar wel gezellig samen. We kwamen langs een juwelier en bekeken de etalage. “Wat vind jij een mooie ring“ vroeg ik. Ze wees er één aan, maar dat was voor zo’n etalage niet gemakkelijk uit te leggen. “Laten we binnen kijken” stelde ik voor. Ze sputterde. “We kunnen toch gewoon vragen of we wat mogen zien” zei ik, ”we hoeven niet te kopen”. Het lukte, ze ging overstag.
Toen we er een aantal hadden bekeken en we onze voorkeur hadden bepaald zei ik “Goed, dan moeten die het worden.” Ze hapte naar adem, bloosde en hakkelde dat het niet kon. Ik lachte haar toe en gaf de inscriptie op: voornamen en datum. “Wanneer is het klaar” vroeg ik. “Morgenmiddag” zei de man. “Dat is nou jammer” zei ik, “het kan alleen maar door gaan als het om drie uur vanmiddag klaar is”. Dat veranderde de zaak. Om drie uur hebben we de ringen gehaald en zijn we de Domtoren opgeklommen. Op de balustrade hebben we elkaar de ringen omgeschoven.
Net voordat we weer thuis waren hebben we ze afgedaan, het was ons geheim, niemand anders mocht het weten. Alleen als we samen ergens naar toe gingen, hebben we ze - blij en trots met elkaar - omgedaan. Dat heeft zo een paar jaar geduurd. Toen hebben we ons 'officieel' verloofd met de voor die gelegenheid opgepoetste ringen. Goed voor de vorm en de cadeaus, maar afgezien van een paar foto's kunnen we ons daar vrijwel niets meer van herinneren.
We hebben ze gisteravond opgezocht en omgedaan. De datum klopte. Even stonden we in gedachten weer op een winderige balustrade en keken uit over Utrecht, de armen om elkaar.
Sinds ik 50 jaar geleden bijna een vinger heb verloren door de ring, heb ik die niet meer gedragen en sinds zij veel in de tuin werkt staan ze broederlijk naast elkaar in haar ‘kistje’ onzichtbaar in het duister te glanzen.
Ik was 19, bijna 20. Maatje was 20. Mijn vader en haar moeder waren mordicus tegen onze relatie die al een paar jaar bestond. Wij wisten het zeker, wat er ook gebeurde, tegenstand of niet, we zouden toch met elkaar trouwen, geen twijfel mogelijk.
Het was donderdag 24 mei 1961 en ik had een vrije dag. Het was die dag half tot zwaar bewolkt en er was een zwakke wind met vrij krachtige windstoten.We bevonden ons in Utrecht.
We waren er ook beland omdat het niet verantwoord was om verder van huis te gaan gezien de gebreken van mijn eerste auto, ‘de Schicht’, een blauwe Peugeot 205 cabriolet met een lekkend dak, een stuurversnelling die alles weg had van het roeren in een boterkuip en in het gareel werd gehouden met een stuk binnenband van een fiets. Bovendien liep de motor regelmatig warm en dan leek de Schicht meer op een stilstaand stoomvoertuig, maar verder……... geweldig! Het regende die dag niet dus we hoefden de paraplu die op de achterbank lag in de auto niet op te zetten.
Na de latemorgen koffie wandelden we door de winderige Steenstraat en keken etalages. Kijken niet kopen. Niet mijn hobby, maar wel gezellig samen. We kwamen langs een juwelier en bekeken de etalage. “Wat vind jij een mooie ring“ vroeg ik. Ze wees er één aan, maar dat was voor zo’n etalage niet gemakkelijk uit te leggen. “Laten we binnen kijken” stelde ik voor. Ze sputterde. “We kunnen toch gewoon vragen of we wat mogen zien” zei ik, ”we hoeven niet te kopen”. Het lukte, ze ging overstag.
Toen we er een aantal hadden bekeken en we onze voorkeur hadden bepaald zei ik “Goed, dan moeten die het worden.” Ze hapte naar adem, bloosde en hakkelde dat het niet kon. Ik lachte haar toe en gaf de inscriptie op: voornamen en datum. “Wanneer is het klaar” vroeg ik. “Morgenmiddag” zei de man. “Dat is nou jammer” zei ik, “het kan alleen maar door gaan als het om drie uur vanmiddag klaar is”. Dat veranderde de zaak. Om drie uur hebben we de ringen gehaald en zijn we de Domtoren opgeklommen. Op de balustrade hebben we elkaar de ringen omgeschoven.
Net voordat we weer thuis waren hebben we ze afgedaan, het was ons geheim, niemand anders mocht het weten. Alleen als we samen ergens naar toe gingen, hebben we ze - blij en trots met elkaar - omgedaan. Dat heeft zo een paar jaar geduurd. Toen hebben we ons 'officieel' verloofd met de voor die gelegenheid opgepoetste ringen. Goed voor de vorm en de cadeaus, maar afgezien van een paar foto's kunnen we ons daar vrijwel niets meer van herinneren.
We hebben ze gisteravond opgezocht en omgedaan. De datum klopte. Even stonden we in gedachten weer op een winderige balustrade en keken uit over Utrecht, de armen om elkaar.
vrijdag 22 mei 2015
Verstrekkende gevolgen: De eerste
Mijn kleinkinderen waren de kleuterleeftijd al voorbij toen ik me realiseerde dat een kleinkind voor grootouders van bijzondere betekenis is. Een kleinkind is niet zomaar een klein kind, nee, het is iets bijzonders. Er bestaat tussen grootouders en kleinkind wederzijds een onzichtbare band, de bloedband. Het heeft geen zin om de invloed daarvan uit te leggen, dat blijven toch woorden.
Opa of Oma worden geeft ineens een nieuwe natuurlijke dimensie aan het leven. Dat merk je vanzelf als het zover is.
Ik was niet alleen het eerste kind van mij ouders, maar ik bleek ook het eerste kleinkind van Opa en Oma van Cappellen te zijn geworden. Het tijdstip van mijn verschijnen op de aardbol was nauwelijks een verrassing te noemen. Bij het huwelijk van mijn ouders was dat al vrij nauwkeurig te voorspellen: circa negen maanden plus eventueel enkele weken na de bruiloft en dat klopte keurig precies.
Slechts twee keer in mijn leven ben ik ergens als eerste geëindigd maar de tweede keer was volkomen onbelangrijk. Aan de eerste keer heb ik mijn leven te danken. Dat ik het toen ben geworden, als enige van de 100 à 200 miljoen spermacellen was natuurlijk puur toeval. Dus kans dat dit stukje door mij zou worden geschreven en niet door een nooit geboren broer of zus is onuitsprekelijk klein, kleiner dan 0,000000001 %, maar dat geldt ook voor alle alle lezertjes. Daarbij vergeleken is winst bij de Staatsloterij een zekerheid.
Over dat toeval denk ik nog wel eens na. Zou een vervangend kind op mij hebben geleken, of helemaal niet? Mijn twee zusters kan je, gelukkig voor mijn ouders en voor henzelf, niet bepaald een kopietje van mij noemen. Misschien was mijn plaatsvervanger/ster wel een makkelijker en gezeglijker kind geweest, die zijn ouders minder zorgen en meer plezier zou hebben bezorgd dan ik heb gedaan, maar dat is speculeren, al zegt het iets over hoe ik er nu op terugkijk.
Het moet dus zo geweest zijn dat mijn geboorte de eerste impuls is geweest tot het ontstaan
grootouderlijke gevoelens bij Opa en Oma van Cappellen, al had ik daar uiteraard totaal geen weet van. De van-Cappellen's bleken overigens een vruchtbaar geslacht, dus ik was maar kort het enige kleinkind. Dat ik toevallig de eerste was, heeft voor zover ik weet nooit een rol gespeeld, niet bij hen en in ieder geval niet bij mij.
Nu is het zelden een voordeel om het oudste kind te zijn, je ouders moeten het immers ook nog leren, dus je bent in zeker opzicht een broddellapje. Naar de opvattingen van die tijd waren kinderen een vrij uniform product. Gedrag dat meer dan normaal afweek van het normale, diende te worden ontmoedigd en eventueel hardhandig te worden aangepakt. Gelukkig denkt men daar tegenwoordig heel anders over en op dat punt waren Opa en Oma hun tijd mijlenver vooruit, daar werd nix aangepakt. Daarvoor ben ik ze nog steeds dankbaar. Ze beschikten ze 'van huis uit' over een grote dosis humor en grootouderhormonen maken een mens mild voor kleinkinderen. Het zal zeker een rol hebben gespeeld dat ze met hun 10 kinderen ook beschikten over een uitgebreide pedagogische ervaring en daardoor over flexibiliteit.
Ouderlijk regime wordt nogal eens voor een deel gecompenseerd - en in mijn geval voor een heel groot deel - doordat het een feest is om bij je grootouders te zijn. Die hoeven niet te leren om Opa en Oma te zijn, dat gaat vanzelf. Kleinkinderen zijn lusten met weinig lasten. Je mag van een Opa en Oma altijd veel meer dan thuis, dat is bij ons zo en dat was toen ook al zo.
De vakanties op de boerderij in Ouderkerk waren voor mij een verademing vergeleken bij het nogal strakke regime dat mijn ouders, ongetwijfeld goed bedoeld, voor mij hanteerden. Mijn gedrag, drukte en streken werden in Ouderkerk nauwelijks ingeperkt. Ik mocht alleen niet dicht bij het water komen voordat ik kon zwemmen, maar probeer een kind - en mij in het bijzonder - maar eens weg te houden bij water. Dat is de enige reden die ik me herinner dat mijn Oma echt boos op me werd, maar meestal werd er met Capelliaanse humor - al dan niet besmuikt - gelachen om wat ik nu weer had uitgespookt.
Ouderkerk was voor mij een verademing, daar voelde ik me thuis. Het was een warm nest. Op den duur bracht ik bijna alle schoolvakanties op de boerderij van Opa en Oma door. Veel later besefte ik pas dat de tijd die ik daar heb doorgebracht een veel grotere invloed heeft gehad op de rest van mijn leven dan ik ooit heb kunnen vermoeden.
Opa of Oma worden geeft ineens een nieuwe natuurlijke dimensie aan het leven. Dat merk je vanzelf als het zover is.
Ik was niet alleen het eerste kind van mij ouders, maar ik bleek ook het eerste kleinkind van Opa en Oma van Cappellen te zijn geworden. Het tijdstip van mijn verschijnen op de aardbol was nauwelijks een verrassing te noemen. Bij het huwelijk van mijn ouders was dat al vrij nauwkeurig te voorspellen: circa negen maanden plus eventueel enkele weken na de bruiloft en dat klopte keurig precies.
Slechts twee keer in mijn leven ben ik ergens als eerste geëindigd maar de tweede keer was volkomen onbelangrijk. Aan de eerste keer heb ik mijn leven te danken. Dat ik het toen ben geworden, als enige van de 100 à 200 miljoen spermacellen was natuurlijk puur toeval. Dus kans dat dit stukje door mij zou worden geschreven en niet door een nooit geboren broer of zus is onuitsprekelijk klein, kleiner dan 0,000000001 %, maar dat geldt ook voor alle alle lezertjes. Daarbij vergeleken is winst bij de Staatsloterij een zekerheid.
Over dat toeval denk ik nog wel eens na. Zou een vervangend kind op mij hebben geleken, of helemaal niet? Mijn twee zusters kan je, gelukkig voor mijn ouders en voor henzelf, niet bepaald een kopietje van mij noemen. Misschien was mijn plaatsvervanger/ster wel een makkelijker en gezeglijker kind geweest, die zijn ouders minder zorgen en meer plezier zou hebben bezorgd dan ik heb gedaan, maar dat is speculeren, al zegt het iets over hoe ik er nu op terugkijk.
Het moet dus zo geweest zijn dat mijn geboorte de eerste impuls is geweest tot het ontstaan
grootouderlijke gevoelens bij Opa en Oma van Cappellen, al had ik daar uiteraard totaal geen weet van. De van-Cappellen's bleken overigens een vruchtbaar geslacht, dus ik was maar kort het enige kleinkind. Dat ik toevallig de eerste was, heeft voor zover ik weet nooit een rol gespeeld, niet bij hen en in ieder geval niet bij mij.
Nu is het zelden een voordeel om het oudste kind te zijn, je ouders moeten het immers ook nog leren, dus je bent in zeker opzicht een broddellapje. Naar de opvattingen van die tijd waren kinderen een vrij uniform product. Gedrag dat meer dan normaal afweek van het normale, diende te worden ontmoedigd en eventueel hardhandig te worden aangepakt. Gelukkig denkt men daar tegenwoordig heel anders over en op dat punt waren Opa en Oma hun tijd mijlenver vooruit, daar werd nix aangepakt. Daarvoor ben ik ze nog steeds dankbaar. Ze beschikten ze 'van huis uit' over een grote dosis humor en grootouderhormonen maken een mens mild voor kleinkinderen. Het zal zeker een rol hebben gespeeld dat ze met hun 10 kinderen ook beschikten over een uitgebreide pedagogische ervaring en daardoor over flexibiliteit.
Ouderlijk regime wordt nogal eens voor een deel gecompenseerd - en in mijn geval voor een heel groot deel - doordat het een feest is om bij je grootouders te zijn. Die hoeven niet te leren om Opa en Oma te zijn, dat gaat vanzelf. Kleinkinderen zijn lusten met weinig lasten. Je mag van een Opa en Oma altijd veel meer dan thuis, dat is bij ons zo en dat was toen ook al zo.
De vakanties op de boerderij in Ouderkerk waren voor mij een verademing vergeleken bij het nogal strakke regime dat mijn ouders, ongetwijfeld goed bedoeld, voor mij hanteerden. Mijn gedrag, drukte en streken werden in Ouderkerk nauwelijks ingeperkt. Ik mocht alleen niet dicht bij het water komen voordat ik kon zwemmen, maar probeer een kind - en mij in het bijzonder - maar eens weg te houden bij water. Dat is de enige reden die ik me herinner dat mijn Oma echt boos op me werd, maar meestal werd er met Capelliaanse humor - al dan niet besmuikt - gelachen om wat ik nu weer had uitgespookt.
Ouderkerk was voor mij een verademing, daar voelde ik me thuis. Het was een warm nest. Op den duur bracht ik bijna alle schoolvakanties op de boerderij van Opa en Oma door. Veel later besefte ik pas dat de tijd die ik daar heb doorgebracht een veel grotere invloed heeft gehad op de rest van mijn leven dan ik ooit heb kunnen vermoeden.
maandag 13 april 2015
De Helaasheid der Dingen
Wat boeken betreft gaat er niets boven het lezen van een papieren uitgave. Toch zijn er een paar beperkingen. Dikke boeken lezen lastig in bed en wonen in het buitenland maak het kopen van Nederlandstalige boeken extra kostbaar. Nu we minder naar NL gaan en dus minder draagtassen boeken meesjouwen moest er toch iets gebeuren. E-books konden uitkomst bieden leek me, sommige vrienden en familieleden zijn er lovend over.
Omdat het me vooral ging om het lezen van E-books twijfelde ik tussen een E-reader en een minitablet. Het is uiteindelijk een minitablet geworden omdat ik mij vaak ineens iets afvraag, of omdat me iets te binnenschiet dat ik wil nakijken. Internet geeft dan soelaas. Ik loop alleen al daarvoor verschillende malen per dag naar de PC in mijn werkkamer, maar eenmaal in bed breng ik het zelden op om naar beneden te gaan om achter mijn PC te kruipen. Niet goed voor m’n nachtrust en buiten het seizoen niet uitnodigend in een centraal onverwarmd huis.
Het eerste E-book dat ik heb gelezen stond al geruime tijd bovenaan mijn verlanglijstje. Het was “De Helaasheid der Dingen” een boek uit 2006 van Dimitri Verhulst. Totdat ik een half jaar geleden toevallig een paar citaten van hem tegenkwam, had ik nog nooit van Verhulst gehoord, laat staan iets van hem gelezen. De citaten smaakten naar meer. Het boek was me schandelijk genoeg ontgaan ofschoon er al 200.000 exemplaren van zijn verkocht. Het bericht dat hij het Boekenweekgeschenk van 2015 had geschreven bereikte mij pas kort voor de boekenweek. Dat heb je als je in een ander land woont.
Mijn hooggespannen verwachting is meer dan uitgekomen. De vlag dekt de lading, het boek is een treffende illustratie van de titel. Smaken verschillen, maar wat mij betreft heeft Verhulst met de titel “De Helaasheid der Dingen” ook een visie op het leven samengevat die mij niet geheel vreemd is. Ik zou zelfs gewild hebben ik het was die die titel had bedacht, maar daarvoor ben ik niet goed genoeg. Daar was Dimitri Verhulst voor nodig.
Recensies zijn er voldoende te vinden o.a. bij Bol.com. Ik volsta met een paar willekeurige citaten:
.......God schiep de dag, en wij sleepten ons erdoorheen ......
...... Palmier had alles van een zeemeermin: ze was slank en stonk naar vis ......
...... Want iemand was weergekeerd! Iemand die hier geboren was en dit oord verlaten had was weergekeerd! Tante Rosie nog wel. Haar terugkeer werd als een oudtestamentisch teken geïnterpreteerd, een bewijs dat Reetveerdegem nog zo slecht niet was, en wij niet eens zo waardeloos als wiskundig was bewezen.........
..... Tante Rosie zat met gezwollen, rode ogen en in peignoir op ons te wachten. ‘Waar hebben jullie godverdomme zo lang gezeten? Er misschien ondertussen even aan gedacht dat ik hier thuis zat dood te gaan van ongerustheid?’ Het speet ons. Alles in het leven speet ons. Zo waren we. ........
........ Het was herfst, al waren wij ieder seizoen wel aan de fep (drank) en is het eigen aan vertellingen over levens als deze dat de jaargetijden er niet toe doen, maar de dood lijkt meer genood wanneer ook de bladeren van de bomen hun feuille morte uitvoeren, wanneer alles in de natuur behaagziek sterft volgens de regels van de kunst. ......
....... Acht nummers lang had Mehti voor het voortbestaan van haar bloempotten gevreesd en toen zette Roy (Orbison) het meesterwerk ‘In Dreams’ in, een lied dat ons het verhaal vertelt van een geliefde die er niet meer is, nergens, tenzij in onze dromen, hetgeen ontwaken er niet plezanter op maakt. .....
........ In een cafetaria vol lekkende mensen, en jengelende kinderen die andere bezoekers (van het bejaardentehuis) hadden meegebracht, ter compensatie, of om er de nadruk op te leggen dat het leven van de oude doorgegeven was, als stokjes in een eeuwige estafette waar niemand de zin van kent maar waar men zich aan vastklampt in de grote helaasheid der dingen ......
zaterdag 4 april 2015
“Het kweeken van groenten in den vrije grond”
“Als men van de werkzaamheden het spitten uitzondert, als een voor velen te zware arbeid, die men het liefst opdraagt aan wie gewoon is de spade te hanteren, dan mag het tuinieren met alle recht een sport bij uitnemendheid genoemd worden. .... De zuivere buitenlucht, het zonlicht, héél de omgeving werkt mede om een weldadige invloed op de mens uit te oefenen.” (Turkenburg's Handboekje)
In mijn vroege levensjaren hadden mijn ouders een moestuin. In en kort na de oorlog was dat vrijwel onmisbaar. Mijn vader had nog nooit getuinierd, zijn hobby werd het niet en handig was hij ook al niet. Toch kwamen er op den duur aardappelen, aardbeien, bessen, wortelen en bonen vanaf, vooral teveel bonen. Dat er iets terecht kwam van zijn moestuin was te danken aan twee dingen: onze poep en Turkenburg's Handboekje met het Handboekje als onbetwiste winnaar.
De onmisbare wetenschap over planttijdstip, afstand en diepte van het zaaigoed, bemesting en meer, haalde mijn vader uit het onvolprezen boekje van Turkenburg: “Het Kweeken van Groenten in den Vrije Grond”. Na de Bijbel en de Enkhuizer Almanak was het ooit waarschijnlijk het meest gelezen boekje in Nederland.
….“Boerenkool, met haar kroon van grote, meer of minder gekrulde bladeren, is de sterkste koolsoort, bestand tegen de strengste winter. Ze is niet kieskeurig, ze neemt elke grond voor lief, ook lichte, hoge zandgrond en groeit zo nodig zelfs in de schaduw van vruchtbomen enz. Dit neemt niet weg, dat een plaats in de volle zon, in voedzame leembodem, de beste is. Op te sterk bemeste grond wordt het gewas te welig, gaat de mooie groene kleur van het blad in de winter teloor, verliest het aan weerstandsvermogen en krijgt de “moesspijs" een scherpe, bittere smaak; terwijl ze van een niet te sterk bemeste, doch beste grond mals en pittig is. Goed doorvroren boerenkool is het smakelijkst, daar door de vorst in de bladeren een omzetting van zetmeel tot suiker plaats heeft, waardoor een eigenaardig-aangename smaak ontstaat. Men zaait omstreeks half-mei, niet te dicht, opdat de planten wat langer op het zaaibed kunnen blijven als er nog geen grond genoeg beschikbaar is. Ze worden uitgeplant op vrijgekomen bedden van tuinbonen, erwten enz. De onderlinge afstand der planten is 60 cm. Bij latere uitplanting, in augustus, 50 cm., tegen september 40 cm ….”.
Decennia lang was de zaadhandel Turkenburg uit Bodegraven bij elke tuinier in heel Nederland een begrip. Elk zichzelf respecterend dorp had minstens één agentschap van Turkenburg. Naast plaatselijke bekendheid, werd een agentschap ten overvloede aangegeven door een geëmailleerd bordje aan de gevel van de betreffende particulier die aan het verkopen van zaaigoed een jaarlijkse bijverdienste had. Op het hoogtepunt van het bedrijf waren er zo’n 2700 agenten in binnen- en buitenland. Nadat er in de 50-jaren belasting moest worden betaald over de bijverdiensten, verdwenen de agentschappen langzamerhand. In de jaren daarna ging het bergafwaarts met Turkenburg en verdween het onvolprezen boekje.
Het boekje dat mijn vader gebruikte, gebruik ik al 40 jaar en nog steeds. Het geërfde exemplaar dat ik gebruik is de 15e druk, waarschijnlijk van rond 1950. De eerste druk stamt mogelijk uit 1915, in dat geval zou dit jaar in Bodegraven luidkeels het 100 jarig bestaan van het geschriftje moeten worden gevierd! Het is natuurlijk niet meer in de handel, maar in het 2e hands circuit is het nog te koop.
Omdat mijn exemplaar uit elkaar dreigt te vallen, heb ik onlangs voor € 4.50 (ex. verzendkosten) een exemplaar gekocht van dezelfde druk. Het “Kweken van Groenten in de vrije grond” is maar 17,6 cm hoog en 13 mm dun. De gecomprimeerde moestuinervaring van onze voorouders - de mijne waarschijnlijk uitgezonderd - staat op 200 bladzijden. Natuurlijk gebruiken we geen DDT meer en er zijn groenten die we nooit meer telen, maar verder is er op moestuingebied de laatste 100 jaar weinig veranderd.
Dat er van mijn knollentuin iets terecht komt, heb ik vooral te denken aan de 176 gram gebundelde tuinwijsheden van Turkenburg.
vrijdag 27 maart 2015
FF Hypen
In NL is een moestuinrage is ontstaan begrijp ik. Hoe verbazend. Een moestuin was vanaf eind 50-er jaren voorbehouden aan plattelanders, arme luyden, excentrieken en van de burgerij afwijkende hobbyisten. Het kweken van groenten beschouwde men als tamelijk laag bij de gronds. Voor een deel klopt dat. Je krijgt er vuile handen van en het vreet meer tijd van jou dan jij aan groente, maar er staat veel tegenover en verse groenten hebben smaak.
Het hoe en waarom van de rage is me ontgaan, maar zolang er nog mensen zijn die denken dat doperwtjes in blik groeien of slakken worden tegengehouden door een plank, is het educatief. Je bent dichter bij de natuur waar men in het overbevolkte NL behoorlijk van vervreemd is. Je ervaart met hoeveel kracht en hoe verschillend alles kiemt, groeit, wortelt en zich weet voort te planten. Moet je wel goed opletten natuurlijk. Je merkt ook dat alles met alles te maken heeft. Er zijn mensen die zeggen dat het je dichter bij God brengt, maar dat is mij nog niet overkomen. Wel levert het tuinieren me nog steeds bewondering op van en verwondering over de natuur, misschien bedoelen ze dat.
Een probleem is natuurlijk dat de tuintjes in NL nogal krap bemeten zijn en vaak slechte grond bevatten. Ik hoorde dat de wachtlijsten voor een volkstuintje in de buurt van steden te lang zijn om er nog iemand bij te zetten. Geen nood! Wij hebben een tiental jaren op een dorp gewoond, met als tuin niet veel meer dan een oprit en een border. Hoewel ik toen een tamelijk onervaren tuinier was met weinig tijd, kon ik het niet laten om tussen de bloemen en struiken sla en tomaatjes te kweken die wèl smaakten. Het ging prima en het stond nog leuk ook, daar was geen volkstuintje voor nodig.
Van een kleine Nederlandse voortuin kan je een fraai siertuintje maken, waar je een paar seizoenen lang kunt genieten van een grote variëteit van bloeiende bollen, een- en meerjarige planten en struiken, maar daar moet je wel wat voor doen. De liefde voor de natuur bruist me uit de Nederlandse nieuwbouwwijken nou niet meteen tegemoet. De meeste tuintjes bestaan uit een willekeurige samenstelling van gewassen grind tegels, natuursteentjes, een enkele struik of wat bodembedekkers. Daar lees je nou ook niet meteen de drang naar een moestuin vanaf.
Als je toch iets wilt gaan telen in een ‘onderhoudsvriendelijk’ postzegeltuintje is het gemakkelijk om te beginnen. Spit een paar gewassen grindtegels uit, stort er een zak potgrond in en je kunt meteen aan de slag. De oppervlakte van één zo’n tegel is al genoeg voor een mini kruidentuintje, of een paar maaltjes kraakverse sperzieboontjes. Sla of aardbeien in een andere tegel en je hebt het begin van een volkstuin-aan-huis. Twee uur later is je tuin klaar, doe je helemaal mee en ben je ineens anderhalve meter dichter bij de natuur.
Een probleem is natuurlijk dat de tuintjes in NL nogal krap bemeten zijn en vaak slechte grond bevatten. Ik hoorde dat de wachtlijsten voor een volkstuintje in de buurt van steden te lang zijn om er nog iemand bij te zetten. Geen nood! Wij hebben een tiental jaren op een dorp gewoond, met als tuin niet veel meer dan een oprit en een border. Hoewel ik toen een tamelijk onervaren tuinier was met weinig tijd, kon ik het niet laten om tussen de bloemen en struiken sla en tomaatjes te kweken die wèl smaakten. Het ging prima en het stond nog leuk ook, daar was geen volkstuintje voor nodig.
Van een kleine Nederlandse voortuin kan je een fraai siertuintje maken, waar je een paar seizoenen lang kunt genieten van een grote variëteit van bloeiende bollen, een- en meerjarige planten en struiken, maar daar moet je wel wat voor doen. De liefde voor de natuur bruist me uit de Nederlandse nieuwbouwwijken nou niet meteen tegemoet. De meeste tuintjes bestaan uit een willekeurige samenstelling van gewassen grind tegels, natuursteentjes, een enkele struik of wat bodembedekkers. Daar lees je nou ook niet meteen de drang naar een moestuin vanaf.
Als je toch iets wilt gaan telen in een ‘onderhoudsvriendelijk’ postzegeltuintje is het gemakkelijk om te beginnen. Spit een paar gewassen grindtegels uit, stort er een zak potgrond in en je kunt meteen aan de slag. De oppervlakte van één zo’n tegel is al genoeg voor een mini kruidentuintje, of een paar maaltjes kraakverse sperzieboontjes. Sla of aardbeien in een andere tegel en je hebt het begin van een volkstuin-aan-huis. Twee uur later is je tuin klaar, doe je helemaal mee en ben je ineens anderhalve meter dichter bij de natuur.
dinsdag 17 maart 2015
Een jongen
Toen ik een klein jongetje was wilde ik stoer zijn en ergens de beste in worden. Waarin maakte me niet uit. Spelen is leren en dus deed ik, net als iedereen, mee aan competities. Wie het spelletje won, het verste sprong, het hardste zwom, het sterkst was of het verste pieste. Ergens wilde je in uitblinken al wist je niet waarom. Van Alfamannetjes had ik nog nooit gehoord. Ik was onbewust van de hormonen die me zouden aanzetten om dingen te doen die ik op dat moment nog erg vies vond en een paar jaar later bijzonder prettig. Helaas was er niets waarin ik uitblonk.
Later gaf gitaar spelen, een bruine band of de redactie van de schoolkrant aanzien, maar dat lag me niet. Met een Puch telde je ook mee, maar ik had niet eens een bromfiets. Durven, dat was misschien het enige waar ik een beetje in uitblonk. Je moest niet tegen me zeggen dat ik iets niet durfde want dan was het al bijna gebeurd. Wat dat betreft was ik een makkelijke prooi. Het effect was dat ik degene was die het vaakst de klas werd uitgestuurd, waarschijnlijk van de hele school, maar dat beviel me wel. Daar was ik behoorlijk goed in, maar het telde niet want het stond niet erg in aanzien.
Ik testte als eerste het ijs en schaatste er ook op als eerste. Daarna durfden anderen het ook, maar dan zakte er wel iemand door en dat was precies de bedoeling. Bij dooi wilde ik bij het schotsenlopen de laatste zijn en dat was ik ook, ik daagde iedereen uit. Het was pas een succes als iemand tot z’n nek ik het ijskoude water verdween. Mij is dat nooit overkomen, maar ik kwam zelden thuis zonder natte kleren.
Een wedstijd met mijn opgevoerde brommer binnendoor tegen een motorfiets over de grote weg over ruim 50 km heb ik eens gewonnen, al was dat vooral omdat de motorfiets met pech te kampen had, maar gewonnen blijft gewonnen. Toen ik eens via de stalen structuur tot bovenin een hoge gele bouwkraan was geklommen, heeft de politie me beneden opgewacht, maar dat bleef bij een zedenpreek want het was een sterk staaltje. Zedenpreken deden me overigens niets, want die kreeg ik vrijwel dagelijks. Alleen toen ik een keer was gaan joyrijden naar Amsterdam met een splinternieuwe Snoek en de auto daarna netjes terugzette - wat zelfs mijn vader stom vond - moest ik mee naar het politiebureau. Van een rechter kreeg een flinke boete, maar met wat extra reparaties aan Solexen uit de buurt was dat snel terugbetaald.
Eerst moest de wereld op nog z’n kop. Verzet tegen alles wat m’n vrijheid aantastte, van de nacht een dag maken, illegaal bier drinken, vuurwerk en serieuze bommen maken waarvoor je nu ongetwijfeld zou worden gearresteerd. Mijn ouders hebben wat afgezien met me, maar dat was geheel wederzijds. Een zwaar irritante leraar die mij sloeg, heb ik zo hard teruggeslagen dat hij ruggelings tegen de experimenteertafel in het scheikundelokaal terecht kwam. Erg sterk was ik normaal niet, dus je kunt wel nagaan hoe kwaad ik toen was. Hoewel die tafel daar niet voor was bedoeld, vond ik het een geslaagd experiment en mijn klasgenoten ook, maar mijn vader, de betrokkene en directeur niet, dus werd ik van die school gestuurd, waarmee ze me een groot plezier deden.
Het mocht helaas niet baten, want kort daarop heeft mijn latere schoonvader mij in zijn studeerkamer ontboden. Het was een knappe man die ook de kracht van hormonen kende. Hij legde mij uit dat er van verdere omgang met zijn dochter geen sprake kon zijn zonder een middelbareschooldiploma. Een tegenvaller van formaat. Ik moest dus toch naar een andere HBS. Het was de eerste keer in zeven jaar dat ik een even serieus heb gestudeerd, niet voor dat diploma, maar voor haar. Tot verbazing van mijn omgeving kreeg ik een paar maanden later mijn diploma en haar ook.
Later werd ik rustiger, in militaire dienst wisten ze mij en mijn kornuiten wel te temmen.
Alleen toen ik me via het klachtenboek beklaagde over de biefstukken in de officiersmess kreeg ik drie dagen licht arrest, maar dat kwam omdat ik had geschreven "Klacht, zie bijlage" en de betreffende biefstuk achterin het klachtenboek had geplet. Het was 'een gedrag een officier onwaardig' was het oordeel. Voor het aantal biertjes dat ik per avond op kon zonder te wankelen kreeg ik geen bonus-punten.Tot mijn genoegen werd de-kolonel-zonder-humor die mij die straf had opgelegd korte tijd later geschorst omdat hij zich al jaren van een valse doctorandustitel bediende. Dat was niet door mij aan het licht gebracht, wat ik jammer vond, maar het resultaat stelde tevreden.
Langzamerhand ontdekte ik de voordelen van het niet-de-beste-zijn. Als je testosteron daalt, doordat je het gebruikt waar het voor bedoeld is, kom je er achter dat je niet eerst een Alfamannetje hoeft te verslaan om je genen door te geven, of om prettig te copuleren en dat juist te voorkomen. De evolutie heeft dat nog niet aangepast. Zolang het zo blijft zullen alle jongens stoer blijven doen, elkaar opnaaien en proberen ergens de beste in te worden. Dat de kans daarop minimaal is blijft buiten beeld. Je weet toch niet hoever je kunt springen als je dat niet eerst hebt geprobeerd?
Later gaf gitaar spelen, een bruine band of de redactie van de schoolkrant aanzien, maar dat lag me niet. Met een Puch telde je ook mee, maar ik had niet eens een bromfiets. Durven, dat was misschien het enige waar ik een beetje in uitblonk. Je moest niet tegen me zeggen dat ik iets niet durfde want dan was het al bijna gebeurd. Wat dat betreft was ik een makkelijke prooi. Het effect was dat ik degene was die het vaakst de klas werd uitgestuurd, waarschijnlijk van de hele school, maar dat beviel me wel. Daar was ik behoorlijk goed in, maar het telde niet want het stond niet erg in aanzien.
Ik testte als eerste het ijs en schaatste er ook op als eerste. Daarna durfden anderen het ook, maar dan zakte er wel iemand door en dat was precies de bedoeling. Bij dooi wilde ik bij het schotsenlopen de laatste zijn en dat was ik ook, ik daagde iedereen uit. Het was pas een succes als iemand tot z’n nek ik het ijskoude water verdween. Mij is dat nooit overkomen, maar ik kwam zelden thuis zonder natte kleren.
Een wedstijd met mijn opgevoerde brommer binnendoor tegen een motorfiets over de grote weg over ruim 50 km heb ik eens gewonnen, al was dat vooral omdat de motorfiets met pech te kampen had, maar gewonnen blijft gewonnen. Toen ik eens via de stalen structuur tot bovenin een hoge gele bouwkraan was geklommen, heeft de politie me beneden opgewacht, maar dat bleef bij een zedenpreek want het was een sterk staaltje. Zedenpreken deden me overigens niets, want die kreeg ik vrijwel dagelijks. Alleen toen ik een keer was gaan joyrijden naar Amsterdam met een splinternieuwe Snoek en de auto daarna netjes terugzette - wat zelfs mijn vader stom vond - moest ik mee naar het politiebureau. Van een rechter kreeg een flinke boete, maar met wat extra reparaties aan Solexen uit de buurt was dat snel terugbetaald.
Eerst moest de wereld op nog z’n kop. Verzet tegen alles wat m’n vrijheid aantastte, van de nacht een dag maken, illegaal bier drinken, vuurwerk en serieuze bommen maken waarvoor je nu ongetwijfeld zou worden gearresteerd. Mijn ouders hebben wat afgezien met me, maar dat was geheel wederzijds. Een zwaar irritante leraar die mij sloeg, heb ik zo hard teruggeslagen dat hij ruggelings tegen de experimenteertafel in het scheikundelokaal terecht kwam. Erg sterk was ik normaal niet, dus je kunt wel nagaan hoe kwaad ik toen was. Hoewel die tafel daar niet voor was bedoeld, vond ik het een geslaagd experiment en mijn klasgenoten ook, maar mijn vader, de betrokkene en directeur niet, dus werd ik van die school gestuurd, waarmee ze me een groot plezier deden.
Het mocht helaas niet baten, want kort daarop heeft mijn latere schoonvader mij in zijn studeerkamer ontboden. Het was een knappe man die ook de kracht van hormonen kende. Hij legde mij uit dat er van verdere omgang met zijn dochter geen sprake kon zijn zonder een middelbareschooldiploma. Een tegenvaller van formaat. Ik moest dus toch naar een andere HBS. Het was de eerste keer in zeven jaar dat ik een even serieus heb gestudeerd, niet voor dat diploma, maar voor haar. Tot verbazing van mijn omgeving kreeg ik een paar maanden later mijn diploma en haar ook.
Later werd ik rustiger, in militaire dienst wisten ze mij en mijn kornuiten wel te temmen.
Alleen toen ik me via het klachtenboek beklaagde over de biefstukken in de officiersmess kreeg ik drie dagen licht arrest, maar dat kwam omdat ik had geschreven "Klacht, zie bijlage" en de betreffende biefstuk achterin het klachtenboek had geplet. Het was 'een gedrag een officier onwaardig' was het oordeel. Voor het aantal biertjes dat ik per avond op kon zonder te wankelen kreeg ik geen bonus-punten.Tot mijn genoegen werd de-kolonel-zonder-humor die mij die straf had opgelegd korte tijd later geschorst omdat hij zich al jaren van een valse doctorandustitel bediende. Dat was niet door mij aan het licht gebracht, wat ik jammer vond, maar het resultaat stelde tevreden.
Langzamerhand ontdekte ik de voordelen van het niet-de-beste-zijn. Als je testosteron daalt, doordat je het gebruikt waar het voor bedoeld is, kom je er achter dat je niet eerst een Alfamannetje hoeft te verslaan om je genen door te geven, of om prettig te copuleren en dat juist te voorkomen. De evolutie heeft dat nog niet aangepast. Zolang het zo blijft zullen alle jongens stoer blijven doen, elkaar opnaaien en proberen ergens de beste in te worden. Dat de kans daarop minimaal is blijft buiten beeld. Je weet toch niet hoever je kunt springen als je dat niet eerst hebt geprobeerd?
woensdag 11 maart 2015
Vormen van Liefde en andere misverstanden
De Eskimo’s hebben volgens een gerucht 51 woorden voor sneeuw, later beweerde sommigen zelfs dat het er wel 100 waren. Dat klinkt verbazend, maar toch ook weer niet, want Eskimo's wonen in de sneeuw en hoe meer woorden, hoe meer nuances.
Het lijkt logisch dat zich een grotere woord- en taalrijkdom ontwikkelt naarmate een groep intensiever met een onderwerp te maken heeft, maar die veronderstelling blijkt niet te kloppen. Ik heb gelezen dat de Eskimo's er ‘maar’ ongeveer 20 hebben. In de Engelse taal zijn het er ook ongeveer 20 en Engeland ziet zelden wit. Hoeveel sneeuwaanduidingen we in Nederland hebben, heb ik niet uitgezocht maar in ieder geval meer dan één: natte sneeuw, droge sneeuw, stuifsneeuw, papsneeuw en waarschijnlijk meer.
Iets waar iedereen op de wereld nog veel meer mee te maken heeft dan Eskimo’s met sneeuw is de Liefde. Je zou mogen verwachten dat alle talen in de wereld een uitgebreide woordenschat hebben opgebouwd om de nuances van Liefde te kunnen aangeven. Maar tot mijn verbazing en teleurstelling blijkt dat niet het geval!
Ik heb het altijd als storende taalarmoede ervaren dat we ons bij zo ongeveer het belangrijkste onderwerp uit ons bestaan: ‘de Liefde’, met een bijzonder beperkte woordenschat moeten behelpen. De belangrijkste uitdrukking die we daarvoor hebben: “Ik hou van je”, kent geen nuances. Ik houd bijvoorbeeld van mijn vrouw, van mijn kinderen, van tuinieren, van wijn, van schaatsen, van de natuur en van vogeltjes, maar een kat houdt ook van vogeltjes en maakt ze dood! Elk 'houden van' betekent hier iets anders. De ene vorm van Liefde is dus de andere niet, dat noem ik taalarmoede, want als voor iets geen woorden zijn is het ook moeilijk om er in nuances over te denken.
Je houdt niet van iedereen de je dierbaar is evenveel, ook niet op dezelfde manier, maar dat kan je niet uitleggen of overdragen. We hebben er bijna geen woorden voor. Voor de gradatie hoeven we geen nieuwe woorden te bedenken. Als je het al zou weten, zou je tegen iemand kunnen zeggen: “Ik hou voor 80% van je”, maar dat is niet wat iemand wil horen, ook al is het zo. Waarschijnlijk blijft er daarna van die relatie weinig meer over. Je zegt dan trouwens alleen nog maar iets over de gradatie en niet eens iets over de aard ervan. Terwijl de aard veel belangrijker is dan de gradatie.
De Grieken waren ruim 2000 jaar geleden op dit punt heel wat verder, maar dat is bij de opkomst van het Romeinse rijk helaas verloren gegaan. In het oude Grieks kende men vijf woorden voor Liefde die de verschillende typen aangaven: Eros, Philia, Ludus, Pragma en Agape. Het onderscheid maakt het mogelijk om genuanceerder over het begrip Liefde te denken.
Het zijn weliswaar 5 verschillende woorden, maar het zijn geen gescheiden begrippen. Je kunt tegelijk iets hebben van de verschillende vormen.
Toch zie me nog niet tegen iemand zeggen: “Ik voel meer Philia dan Eros voor je.” Ook al is het zo, dan zwijg ik daar liever over. “Ik voel genegenheid voor je”, zou dan beter zijn, maar het is een archaïsche formulering die minimaal vreemde blikken oplevert. Het enige Nederlandse alternatief is ook minder geschikt, want “Ik hou van je” wekt al snel erotische misverstanden.
De Grieken hadden het wat dat betreft gemakkelijker, hoewel ik geen idee heb wat ze in een bepaalde situatie tegen elkaar zeiden. De Oude Grieken bedoel ik natuurlijk. Het huidige Griekenland houdt zich bezig met minder poëtische zaken.
Iets waar iedereen op de wereld nog veel meer mee te maken heeft dan Eskimo’s met sneeuw is de Liefde. Je zou mogen verwachten dat alle talen in de wereld een uitgebreide woordenschat hebben opgebouwd om de nuances van Liefde te kunnen aangeven. Maar tot mijn verbazing en teleurstelling blijkt dat niet het geval!
Ik heb het altijd als storende taalarmoede ervaren dat we ons bij zo ongeveer het belangrijkste onderwerp uit ons bestaan: ‘de Liefde’, met een bijzonder beperkte woordenschat moeten behelpen. De belangrijkste uitdrukking die we daarvoor hebben: “Ik hou van je”, kent geen nuances. Ik houd bijvoorbeeld van mijn vrouw, van mijn kinderen, van tuinieren, van wijn, van schaatsen, van de natuur en van vogeltjes, maar een kat houdt ook van vogeltjes en maakt ze dood! Elk 'houden van' betekent hier iets anders. De ene vorm van Liefde is dus de andere niet, dat noem ik taalarmoede, want als voor iets geen woorden zijn is het ook moeilijk om er in nuances over te denken.
Je houdt niet van iedereen de je dierbaar is evenveel, ook niet op dezelfde manier, maar dat kan je niet uitleggen of overdragen. We hebben er bijna geen woorden voor. Voor de gradatie hoeven we geen nieuwe woorden te bedenken. Als je het al zou weten, zou je tegen iemand kunnen zeggen: “Ik hou voor 80% van je”, maar dat is niet wat iemand wil horen, ook al is het zo. Waarschijnlijk blijft er daarna van die relatie weinig meer over. Je zegt dan trouwens alleen nog maar iets over de gradatie en niet eens iets over de aard ervan. Terwijl de aard veel belangrijker is dan de gradatie.
De Grieken waren ruim 2000 jaar geleden op dit punt heel wat verder, maar dat is bij de opkomst van het Romeinse rijk helaas verloren gegaan. In het oude Grieks kende men vijf woorden voor Liefde die de verschillende typen aangaven: Eros, Philia, Ludus, Pragma en Agape. Het onderscheid maakt het mogelijk om genuanceerder over het begrip Liefde te denken.
- Eros kennen we wel. Dat is de vorm van Liefde de we het meest bedoelen, beschrijven en bezingen. Eros heeft als regel een egoïstisch element. Het is de hartstochtelijke liefde, vaak in de vorm van een verliefdheid die meestal gepaard gaat met erotiek en seks. Eigenlijk zijn dat op zich al twee verschillende vormen van Liefde: liefde en lust die onontwarbaar dicht bij elkaar liggen. Soms is het louter lichamelijke aantrekkingskracht. Dan is het vooral Lust die men ten onrechte Liefde noemt. De teleurstelling komt pas als minnaars ontdekken dat ze hetzelfde woord gebruiken, terwijl ze elk het andere begrip bedoelen. Het onderscheid is lastig, het is bijna nooit louter het één of het ander, ook al omdat er bij elk orgasme oxytocine vrij komt, het knuffelhormoon. Als je maar lang en vaak genoeg seks hebt met iemand kan je alleen daardoor al verliefd worden. Van Lust naar Liefde.
Eros en Psyche |
- Philia daarentegen is Liefde zonder enige erotiek. Het is genegenheid of diepe vriendschap die naast, of in plaats van Eros kan bestaan. De liefde die een ouder voor een kind voelt en andersom valt eronder, van broers en zussen voor elkaar, grootouders voor kleinkinderen, of tussen (boezem)vrienden, (harts)vriendinnen, ‘soulmates’, studiegenoten of wapenbroeders. Geen hete liefde, wel een warme. Meestal ongecompliceerd en duurzaam. Ook wel eens onbaatzuchtige liefde genoemd, maar het onbaatzuchtige ervan lijkt me te optimistisch. Voor wat hoort wat.
- Ludus is het woord voor speelse liefde. Zoals die tussen kinderen bestaat. Ook tussen vrienden met wie je in een roeiteam, voetbalelftal of muziekband zit, kun je ludus voelen. Voor supporters vallen sportwedstrijden daaronder. Voor mij valt het bezoek aan een kroeg met bekenden waarmee je lol maakt en waar ‘slap wordt geouwehoerd’ er ook onder. Ludus is vrolijkheid met veelal dezelfde mensen of mensen met een overeenkomst. Gelukkig de minnaars die ook Ludus in hun relatie hebben.
- Pragma is de volwassen liefde tussen echtgenoten die elkaar al jaren kennen. Je moet er, het woord zegt het al, pragmatisch voor zijn, geduldig, bereid om compromissen te sluiten. Deze vorm van liefde komt niet rimpelloos en groeit langzaam. Ze is bestendig en biedt een veilige basis voor het gezin, dat bij louter eros niet zou gedijen. Het is de liefde tussen twee mensen die samen oud willen worden.
- Tenslotte is er Agape, de onbaatzuchtige liefde voor een ideaal. Liefde als keuze op basis van beginselen. Agape is nooit op één persoon gericht. Bij Agape denken we snel aan mensen als Nelson Mandela of Moeder Teresa. Maar ook mensen die vrijwilligerswerk doen of aan goede doelen geven worden erdoor gedreven. Agape betekent: bereid zijn om het beste van de ander te denken, kunnen vergeven, bereid het beste voor de ander te zoeken. In de Christelijke overtuiging is de liefde van God voor de mens Agape.
Het zijn weliswaar 5 verschillende woorden, maar het zijn geen gescheiden begrippen. Je kunt tegelijk iets hebben van de verschillende vormen.
Toch zie me nog niet tegen iemand zeggen: “Ik voel meer Philia dan Eros voor je.” Ook al is het zo, dan zwijg ik daar liever over. “Ik voel genegenheid voor je”, zou dan beter zijn, maar het is een archaïsche formulering die minimaal vreemde blikken oplevert. Het enige Nederlandse alternatief is ook minder geschikt, want “Ik hou van je” wekt al snel erotische misverstanden.
De Grieken hadden het wat dat betreft gemakkelijker, hoewel ik geen idee heb wat ze in een bepaalde situatie tegen elkaar zeiden. De Oude Grieken bedoel ik natuurlijk. Het huidige Griekenland houdt zich bezig met minder poëtische zaken.
Abonneren op:
Posts (Atom)