(Blogje uit 2009 dat nog niet was overgeheveld naar dit weblog).
Het werd nijdig koud en ik besloot terug te keren. Veel leuker kon het niet meer worden. Wel gevaarlijker. Het laatste kwartier had ik niets anders gezien dan witachtig grijs en grijsachtig wit. Blauwe gaten waren er niet meer. De hoogtemeter kwam in de buurt van de 3000 meter, de zuurstof liep terug en ik begon 'm plotseling te knijpen.
Het werd nijdig koud en ik besloot terug te keren. Veel leuker kon het niet meer worden. Wel gevaarlijker. Het laatste kwartier had ik niets anders gezien dan witachtig grijs en grijsachtig wit. Blauwe gaten waren er niet meer. De hoogtemeter kwam in de buurt van de 3000 meter, de zuurstof liep terug en ik begon 'm plotseling te knijpen.
Ik wist
dat ik op het vluchtniveau van de burgerluchtvaart zat. Daarmee was ik in overtreding en het was ook serieus
gevaarlijk. Ik draaide rond in een kolkende wolkenmassa waarin je geen hand
voor ogen zag. Een airliner zou me absoluut niet zien, al was de kans op een
botsing statistisch erg klein had ik besloten.
Ik bevond
me in de cockpit van een donkergeel geverfde K7, een tamelijk ouderwets
2-persoons zweefvliegtuig met lange vleugels en een spartaans
instrumentenpaneel. De plaats achter me was leeg. Ik was alleen. Ruim drie
kwartier eerder was ik met een lierstart vertrokken vanaf het zweefvliegveld in
Venlo. Nou ja: zweefvliegveld? Dat was wel een heel weidse naam voor de kleine
strook gras midden op hei waar de zweefvliegweek was georganiseerd.
Het was
eind zestiger jaren en mijn ervaring in zweefvliegtuigen was klein. Eerder
had ik wat starts en landingen gemaakt met een instructeur. Omdat ik vliegervaring
had en vliegen nu eenmaal vliegen is, was ik aan het begin van die week onverwacht
‘solo’ verklaard. Ik had er al enkele solo-starts opzitten, maar het weer
werkte niet mee en bij gebrek aan thermiek had geen van die vluchtjes langer
geduurd dan tien minuten.
Die morgen
waren er een paar instructeurs al ‘even boven wezen kijken’, maar ze waren snel
terug, want er was geen thermiek. Toen ik aan het begin van de middag aan de
beurt was, kon ik het natuurlijk niet laten om in de paar minuten die ik had,
te zoeken of ik toch een thermiekbelletje kon vinden. Met wat geluk vond ik een klein belletje met
nog geen halve meter per seconde. Door korte bochten te draaien kon ik er juist
in blijven en ik won tergend langzaam wat hoogte, maar dat gaf al een kick. Het
was niets vergeleken bij wat nog zou komen. “Wie heeft zal gegeven worden”. Hoe hoger ik kwam, des te sterker werd de stijgstroom. WOW, het lukte!
Ik was zo
geconcentreerd op ‘voelen’ van de stijgstroom en winnen van hoogte dat ik er
weinig oog voor had hoe het weer om me heen in hoog tempo veranderde. Witte
flarden trokken langs het plexiglas en kort daarop zag ik geen blauwe lucht
meer. Plotseling schoot ik omhoog met de snelheid van een lift in een wolkenkrabber.
Ik werd letterlijk in een beginnende cumulus gezogen, zo’n witte bloemkoolwolk
die groeit onder je ogen. De krachten waren groot. Ik zag de vleugels buigen
en de stijg- en daalsnelheidsmeter piekte af en
toe tot bijna in het maximale bereik, al zal dat wel een meetfout zijn geweest.
Als ik
het zo schrijf lijkt het gevaarlijker dan het was, vliegtechnisch nam ik
(volgens mij) geen onverantwoorde risico’s. Angst voelde ik niet, de adrenaline
spoot door mijn lijf. Ik dacht nog maar aan één ding: “Dit moet ik vasthouden”.
Ik voelde me vrij, een beetje vogel. Helemaal alleen in de wolken, zwevend en
draaiend als een buizerd met oerkrachten om me heen en niets anders dan het
suizen van de wind. Ik genoot tot in mijn kouder wordende vingertoppen, al was het hard werken.
Maar nu werd het te koud en te gevaarlijk op die hoogte. Ik moest maar eens
teruggaan naar het veld. Maar oei, waar was ik!?
Omdat niemand
had zien aankomen dat er thermiek zou zijn had ik niet de voorzorg genomen een
kaart mee te nemen. Stom! Dat werd knap lastig. De richting van de grondwind kende ik
maar hoe was de bovenwind geweest? Ik kon niets anders bedenken dan op kompas in tegengestelde
richting aan de grondwind terugvliegen en hopen. Toen ik uit de wolken kwam was er niets op de
grond dat ik herkende. De grens tussen Limburg en Duitsland was niet geverfd
als de gele stippellijn op kaarten. Ik had werkelijk geen idee waar ik was. Ik vloog ‘zo zuinig mogelijk’ om hoogte te houden zodat ik zover mogelijk kon kijken en zo lang mogelijk kon blijven
hangen. Na een tijdje werd het zelfs voor mij spannend. De minuten kropen voorbij. Was ik er of was ik er al
voorbij? Zou het toch meer naar links zijn of naar rechts. De hoogte liep terug
en ik had nog steeds geen idee waar ik was. Er was geen navigatiesysteem aan
boord, geen radioverbinding en de GSM moest nog worden uitgevonden.
Volgens de
voorschriften moest ik bij een bepaalde minimumhoogte gaan uitkijken naar een veldje dat
geschikt was om een ‘buitenlanding’ te maken. Op zichzelf had ik daar geen moeite
mee, ik had in mijn vliegeropleiding het maken van noodlandingen tot vervelens
toe moeten oefenen, maar ik zou veel uit te leggen hebben. Dat was zeker. Met
kromme tenen zag ik de hoogtemeter dalen terwijl ik koortsachtig de omgeving af bleef zoeken.
Toen ik bijna op de hoogte was (eigenlijk: ‘laagte’) dat ik een veldje moest
kiezen voor de buitenlanding, zag ik op elf uur in de verte kleine witgekleurde kruisjes afsteken tegen de grond. Zweefvliegtuigen?! Een pak van m’n hart, zonder geluk vaart niemand wel!
De opluchting
was van korte duur. Als ik dat maar zou halen! De hoogtemeter gaf weinig reden
tot optimisme. Met het zweet in m’n handen legde ik het laatste stuk af. Een
buitenlanding in het zicht van het veld zou me niet alleen een aantekening in
mijn logboek opleveren maar ook blijvend hoongelach. Erger was er niet voor een
vlieger.
Toen ik dichter bij het veld was schatte ik dat ik het net kon halen maar dat de voorgeschreven aanvliegprocedure, het circuit om het veld, er niet meer in zat. Ineens realiseerde ik me dat ook de kans om te doen wat ik altijd al wilde doorvliegen langs de baan en dan in één soepele steile bocht van 180 graden indraaien en neerzetten. Bij het gedonder dat ik zou krijgen kon dat er nog wel bij. Nu had ik er een excuus voor vond ik, want in tijden van nood mag je op soepele wijze omspringen met de regels. Straffeloos zou het niet zijn, maar daar stond veel tegenover.
Toen ik dichter bij het veld was schatte ik dat ik het net kon halen maar dat de voorgeschreven aanvliegprocedure, het circuit om het veld, er niet meer in zat. Ineens realiseerde ik me dat ook de kans om te doen wat ik altijd al wilde doorvliegen langs de baan en dan in één soepele steile bocht van 180 graden indraaien en neerzetten. Bij het gedonder dat ik zou krijgen kon dat er nog wel bij. Nu had ik er een excuus voor vond ik, want in tijden van nood mag je op soepele wijze omspringen met de regels. Straffeloos zou het niet zijn, maar daar stond veel tegenover.
Ik wist dat ik met argusogen vanaf de grond werd gevolgd. Het was duidelijk dat ik te laag aan kwam, een ernstige fout, die ik bovendien af zou ronden met een bewuste tweede en derde fout. Steile bochten draaien op lage hoogte mag niet omdat het dodelijk gevaarlijk is bij lage snelheid. Maar veel tijd om na te denken over de komende berispingen had ik niet. Gaan! Snelheid opvoeren om steile bocht veilig te kunnen nemen, hoogte en afstand inschatten, indraaien, met de remkleppen mikken op de kop van ‘t veldje.
De korte en snelle 180-graden bocht voelde precies zoals ik altijd had gedacht dat het zou voelen, kicken! De landing was perfect. Na de hobbelige uitloop opende ik met goed verborgen trots plexiglas van de koepel. Dit kon niemand me meer afnemen. Gelaten wachtte ik op wat komen zou.
"Waarom heb je de landingsprocedure niet gevolgd? “Waar ben je geweest?” “Had je problemen?” “We maakten ons ongerust!” Je weet toch dat je geen steil bochten mag draaien op lage hoogte".“Je mag nooit zo kort landen”. Ik liet het kalm over me heen komen, het was het waard. “Er was toch geen thermiek?” zei ik met een onschuldig gezicht terwijl ik de instructeurs aankeek. Ik verzon te plekke een verhaal en maakte mijn excuus voor de 'inschattingsfout' van de hoogte. Gebrek aan ervaring loog ik. Ze geloofden me maar half zag ik, maar een stalen gezicht en een onschuldige blik hielpen. Het liep met een sisser af. Over de unieke ervaring en het verboden avontuur in de cumulus durfde ik niets te zeggen. Pas jaren later, toen ik al lang niet meer vloog, heb ik er over verteld.
Na die
keer heb ik me nooit meer zo heerlijk alleen gevoeld: opgetild als een veertje,
zwevend en draaiend als een vogel met niets anders dan het suizen van de wind en
wolkenflarden om me heen en geïsoleerd van de bewoonde wereld. Altijd als ik
een cumulus zie groeien, herinner ik me die unieke vlucht en zie het weer voor
me alsof ik er in zelf inhang. Dan denk ik vol ontzag en bewondering aan de
onstuimige krachten die daar boven aan het werk zijn en die ik een keer van
heel dicht bij mocht meemaken. Als geluksvogel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten