Eén van mijn grootvaders woonde ‘op dorp’. Het herenhuis lag aan de kant van de rivier, schuin tegenover de weg uit de polder die steil omhoog krulde om op dijkhoogte te eindigen. Het was de enige weg die het dorp rijk was. Daar was meteen de ‘dorpskern’ van de kilometerslange gemeente langs de rivierdijk. Het dorpje zelf was klein: een oud kerkje, een paar honderd huizen, wat winkeltjes en een klein café. Waar het dorp ophield begonnen de polderboerderijen waarvan zelfs de strodaken niet meer boven de verhoogde rivierdijk uitstaken.
Vanaf de T-kruising liep er ook een steeg naar de veersteiger, waar voetgangers en fietsers konden worden overgezet met het bootje van Marinus de Veerman (die niet zo heette maar zo werd genoemd omdat er in het dorp meer mensen woonden met dezelfde voor- en achternaam). Marinus woonde in een wit huis aan het water aan de overkant van de rivier, waar helemaal niets te beleven viel. Als je desondanks wilde overvaren, moest je hem waarschuwen met een druk op de knop van de zware elektrische misthoorn op de steiger. Dat hoorde hij dan meestal binnenin zijn huis. Het hele dorp hoorde het ook, maar alles went. Het was een vertrouwd geluid geworden, een misthoorn die je alleen hoorde op dagen dat het niet mistig was.
Af en toe passeerde er een auto, verder was het stil op het dorp. Het gepuf van zwaar beladen schepen met oude eencylinder dieselmotoren op de rivier vond ik rustgevend. Het was voor mij de hartslag van de traag stromende rivier, een geluid dat heel zachtjes begon en daarna langzaam weer wegebde. Je kon er heerlijk bij inslapen en wakker worden. Vakantiegeluid.
Op de hoek van een steeg, recht tegenover het punt waar de weg uit de polder tegen de dijk opkroop, stond een klein huisje. Wat ooit de woonkamer geweest moet zijn, was nu een garage waar een Volkswagenkever precies inpaste. Ik was toen nog niet zover dat de combinatie van een blinde garagedeur in een historisch trapgeveltje van gele IJsselsteentjes pijn deed aan mijn ogen. Achteraf verdenk ik mijn grootvader van die begrijpelijke, maar betreurenswaardige ingreep.
Voor de garagedeur was een met rode klinkertjes bestrate inrit waar een auto kon staan, maar die stond er zelden. Wat er wel stond was een wisselend groepje oude mannen. Enkele malen per dag, op dagen dat het droog was, stonden ze luid met elkaar te praten in hun knauwend dialect. Ze stonden in het zonnetje als het er was en zagen alles en iedereen die daar noodgedwongen langs moest. Soms werd er iets geroepen naar een voorbijganger, maar ongetwijfeld ging iedereen over de tong. Het groepje oude praters droeg bij aan mijn beeld van vredigheid van het overigens stille dorp. Alle jaren dat ik daar was waren ze er, misschien nog wel. Het hoorde bij het dorp. Zelfs de tijd had er bijna stil gestaan.
Zo ging het blijkbaar als je oud was. Heel veel later, als ik ook zo oud was, zou dat dus mijn lot zijn: kijken naar incidentele voorbijgangers en praten met leeftijdgenoten. De rust en vastigheid die dat uitstraalde sprak me wel aan. Toen nam ik nog aan dat de wereld ongeveer zo zou blijven, een naïveteit die bij die leeftijd en bij die tijd hoorde.
Maar in het leven loopt alles altijd anders dan je denkt. De tijd is niet stil blijven staan en de veranderingen hebben zich met eenparig versnelde beweging voltrokken. Mijn grootvader is lang geleden overleden, zijn graan- en meelhandel bestaat niet meer, de grote graanopslag en tarwemaalderij waar je spannend kon spelen, is omgebouwd tot een dorpsvreemd appartementencomplex met gebogen daken (foto). In de polder is er een foeilelijke nieuwbouwwijk gebouwd, vele malen groter dan het dorp toen was. De dorpsstraat is eenrichtingsverkeer geworden. Op de oever aan de overkant staan nu kapitale huizen van zeer welgestelden. De vooruitgang heeft toegeslagen. Marinus de Veerman is al lang gelden overleden maar het veerbootje, dat hij vol trots 50 jaar geleden heeft laten bouwen, is niet veranderd, het vaart nog steeds heen en weer in dezelfde kleuren en draagt nu zelfs de naam Heen en Weer.
Mijn kinderlijke ambitie om te zijner tijd met een pet op deel uit te maken van een groepje oude mannen is lang verdwenen. Andere illusies hebben die plaats ingenomen. Alleen de illusie van rust en vredigheid die het dorp uitstraalde, heeft zich blijkbaar stevig vastgezet. De vraag blijft of ik dat toen al in me had of dat het door de omstandigheden toen is geboren, maar voor het vervolg maakt dat niets uit.
Nu ben ik beland op een plek die vrijwel hetzelfde gevoel geeft. Dat lijkt sterk op toeval en dat is het ook, maar zeker niet helemaal. Achteraf gezien heb ik, totaal onbewust, het toeval een beetje geholpen en dat bleek wederzijds. Hier is weliswaar geen rivier, zelfs geen sloten, maar wel uitzicht tot de horizon zonder hoogspanningsmasten of windmolens. 'Ouderwetse rust' en vredigheid. Ik hoefde er niet eens hangoudere voor te worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten